Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.
La durée de la leçon est: 50 min
Éléments de cette leçon
1.3 Weet wat je nodig hebt!
Slide 1 - Diapositive
Regels en grenzen
RESPECT = Rekening houden met elkaar
Op je plek zitten en spullen op tafel
Stil zijn, vragen stellen, vinger opsteken en praten
Huiswerk maken en nakijken
Geen snoep, muziek, capuchon
Schone werkplek
Slide 2 - Diapositive
Programma
Huiswerk
Terugblik herhaling 1.1 en 1.2
Leerdoelen
Uitleg 1.3
Maken opdrachten 1.3
Vooruitblik volgende les
Slide 3 - Diapositive
Terugblik
1.1 en 1.2 herhaling zijn hier nog vragen over?
Slide 4 - Diapositive
Huiswerk volgende les
Pak je agenda voor je en noteer het huiswerk:
Maken paragraaf 1.5 + de samenvatting tot 1.5
Lees de leerdoelen door en gebruik de uitleg
De volgende les controle en nakijken van het huiswerk!
1 waarschuwing, bij de 2e waarschuwing 1 uur terugkomen
Slide 5 - Diapositive
Leerdoelen
Je leert wat voor behoeften je kunt hebben
Je leert waardoor mensen verschillende behoeften hebben
Je leert wat het verschil is tussen goederen en diensten
Je leert hoe je in je behoeften kunt voorzien
Je leert hoe je met procenten een getal kunt berekenen
Slide 6 - Diapositive
Behoeften
Iets wat je nodig hebt of graag wilt hebben, noem je een behoefte. Er zijn twee groepen behoeften.
Basisbehoeften: alles wat je echt nodig hebt om te leven, zoals eten en drinken, woonruimte en kleding. Medicijnen zijn in het Westen basisbehoeften, in arme landen niet.
Overige behoeften: alles wat je leven leuker of makkelijker maakt, bijvoorbeeld: computergames, uitgaan.
Slide 7 - Diapositive
Behoeften verschillen
Behoeften verschillen door:
Budget (hoeveel je uit kunt geven)
Leeftijd
Gender
Smaak
Je kunt in je behoeften voorzien door goederen en diensten te kopen of door zelfvoorziening.
Slide 8 - Diapositive
Goederen en diensten
Goederen zijn tastbaar, voorwerpen die je aan kunt raken.
Verbruiksgoederen verbruik je in korte tijd, daarna zijn ze op. Bijv. een broodje of flesje water.
Gebruiksgoederen gaan langer mee. Bijv. een game of laptop, die gebruik je vaker.
Diensten zijn niet-tastbaar. Zo levert een fietsenmaker een dienst als hij jouw kapotte fiets repareert.
Slide 9 - Diapositive
Zelfvoorziening
Als je iets koopt in de winkel ben je aan het consumeren wat bedrijven hebben geproduceerd.
Je kunt ook zelf iets maken waarmee je in je eigen behoeften voorziet. Dat heet zelfvoorziening. Je maakt bijvoorbeeld je eigen kleding, je bouwt je eigen huis of je teelt je eigen groente.
Slide 10 - Diapositive
Een getal berekenen met procenten
te berekenen getal = percentage : 100 x totaal
Van de 120 leerlingen doet 65% examen in economie
Hoeveel leerlingen zijn dat?
Maak van de vraag een som 65% van 120 = ...
Maak een decimaal getal 65 : 100 = 0,65
Vermenigvuldig het decimaal met het totaal 0,65 x 120 = 78
Slide 11 - Diapositive
LessonUp
Chromebook open en dicht
Inloggen met code
Naamgebruik
Lezen van de vragen
Vragen beantwoorden
Klein prijsje voor de winnaar van de quiz
Slide 12 - Diapositive
Hoeveel is 10% van €100?
A
€ 10
B
€ 1
C
€ 110
D
€ 11
Slide 13 - Quiz
Hoeveel is 40% van €200?
A
€ 40
B
€ 60
C
€ 80
D
€ 100
Slide 14 - Quiz
Hoeveel is 8% van €120?
A
€ 9,60
B
€ 12
C
€ 8,40
D
€ 10,80
Slide 15 - Quiz
Een spijkerbroek kost € 70, maar in de sale krijg je 15% korting. Bereken de korting in €.
A
€ 9,50
B
€ 7
C
€ 14
D
€ 10,50
Slide 16 - Quiz
Een computergame kost € 50 maar de prijs gaat met 20% omhoog. Wat wordt de nieuwe prijs?
A
€ 65
B
€ 70
C
€ 55
D
€ 60
Slide 17 - Quiz
Maken opdrachten 1.3
Ga naar paragraaf 1.3van je boek
Lees de leerdoelen door en gebruik de uitleg
maak de opdrachten.
Tijdens het maken van de opdrachten is het 15 minuten stil
Steek je vinger op als je een vraag hebt!
Klaar? Ga dan verder met de herhalings- of plusopdrachten
Slide 18 - Diapositive
Slide 19 - Vidéo
Alles wat je echt nodig hebt om te overleven zijn je...
A
Basisbehoeften
B
Overige behoeften
Slide 20 - Quiz
Waar of niet waar: diensten zijn tastbaar
A
waar
B
niet waar
Slide 21 - Quiz
Je kunt je behoeften bevredigen door te consumeren of door...
A
Economie
B
Diensten
C
Zelfvoorziening
D
Goederen
Slide 22 - Quiz
60% van 150 is...
A
90
B
70
C
80
D
78
Slide 23 - Quiz
Terugblik
Wat heb je geleerd?
Je leert wat voor behoeften je kunt hebben
Je leert waardoor mensen verschillende behoeften hebben
Je leert wat het verschil is tussen goederen en diensten
Je leert hoe je in je behoeften kunt voorzien
Je leert hoe je met procenten een getal kunt berekenen