Hoofdstuk 4.1 en 4.2 herhaling

Hoofdstuk 4.1 en 4.2 
Herhaling 
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 2

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Hoofdstuk 4.1 en 4.2 
Herhaling 

Slide 1 - Diapositive

Vandaag
- Wat ga je leren voor je SO 
- herhaling 4.1 en 4.2 


Slide 2 - Diapositive

Leren voor je SO
  • Paragraaf 4.1 en 4.2 
  • Blz. 98 t/m 105
  • De leerteksten (teksten met de blauwe lijn)
  • De groene vakken (rekenen)
  • Check of je de leerdoelen kent in de gele kaders op blz. 101 en 105. 
  • Rekenen kun je oefenen met de rekenopgaves. 

Slide 3 - Diapositive

Je maakt winst als je meer opbrengsten hebt dan kosten. 
Winst = Totale opbrengsten - totale kosten
Wat is winst? Hoe bereken je dat?

Slide 4 - Carte mentale

Is er winst of verlies gemaakt en hoeveel winst of verlies is er dan gemaakt?
Kosten zijn € 127.510,-.
Opbrengsten zijn € 140.830,-.

Slide 5 - Question ouverte

Barrd maakt 20 auto's de productiekosten waren € 1.000.000. Bereken de kostprijs per auto.
A
€ 50.000
B
€ 20.000.000
C
€ 20.000

Slide 6 - Quiz

Er worden 220 schriften gemaakt. De productiekosten zijn € 3.380,80. Bereken de kostprijs per schrift.
A
€ 2,50
B
€ 1,39
C
€ 0,65
D
€ 1,54

Slide 7 - Quiz

Wat produceert een agrarisch bedrijf?
A
Scooters
B
Melk
C
Zwembad
D
Meubels

Slide 8 - Quiz

Hoe noemen we het maken goederen en het leveren van diensten?
A
Ondernemen
B
Winst
C
Produceren
D
Recycling

Slide 9 - Quiz

Wat is geen voorbeeld van productiekosten?
A
Loonkosten
B
Energiekosten
C
Aanschaf van grondstoffen
D
De verkoopopbrengst

Slide 10 - Quiz

Wat zijn productiekosten!
A
Hoe duur het eindproduct is
B
Hoeveel winst het bedrijf maakt
C
Alle kosten die je maakt bij het maken van het product.
D
Het verlies dat het bedrijf maakt met een product

Slide 11 - Quiz

Hoe noem je alle bedrijven die samen aan een product werken
A
Bedrijven
B
Bedrijfskolom
C
Bedrijfsketting
D
Produceren

Slide 12 - Quiz

Hazelnoten zijn een eindproduct, maar ook een grondstof.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 13 - Quiz

Hoe bereken je de kostprijs per product?
A
aantal producten x alle productiekosten
B
alle productiekosten: aantal producten
C
alle productiekosten x aantal producten
D
aantal producten: alle productiekosten

Slide 14 - Quiz

In welke productiesector werkt een winkelverkoper?
A
Agrarisch bedrijf
B
Industrieel bedrijf
C
Dienstverlenend bedrijf

Slide 15 - Quiz

Barrie had 200 zakken chips gemaakt de productie kosten per zak chips waren € 0,65.

Bereken hoeveel de totale productie kosten waren.
A
€ 130
B
€ 307,69
C
€ 140
D
€ 0,65

Slide 16 - Quiz

Een boer die op het platteland werkt bij welke bedrijfssector?
A
Agrarisch bedrijf
B
Industrieel bedrijf
C
Dienstverlenend bedrijf

Slide 17 - Quiz

Door het bewerken van een product wordt het bij elke handeling een beetje meer waard.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 18 - Quiz

De volgende bedrijven horen thuis in de bedrijfskolom van patat.
1. groothandel 2. landbouwer
3. patatfabriek 4. snackbar
In welke volgorde staan ze in de bedrijfskolom?
A
2-1-4-3
B
2-3-1-4
C
2-1-3-4

Slide 19 - Quiz

Wie zijn concurrenten van elkaar? 

Sleep de concurrent van elke winkel naar de juiste plek. 
Ben en Jerry 
Etos
Jumbo
Nike 
Senseo 
Vans
Albert Heijn 
Addidas 
Converse 
Kruidvat 
Magnum 
Nespresso 

Slide 20 - Question de remorquage

Afsluiting
- Kijk goed naar de informatie om te leren, deze staat ook in   
   magister. 

- Volgende les SO paragraaf 4.1 en 4.2

Slide 21 - Diapositive