Herhaling 4.1 en 4.2

• Economie
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 2

Herhaling

4.1 & 4.2

Je gaat naar de schoonheidsspecialist is hier sprake van een goed of dienst?

1. Hier is sprake van een goed
2. Hier is sprake van een dienst
3. Van beide is geen sprake
4. Dit is zowel een dienst als een goed.

VB: bedrijfskolom van chips

Hiernaast zie je hoe chips gemaakt wordt . Oftewel het begint bij de aardappelkwekerij en gaat vervolgens naar de chipsfabriek etc. 

Toegevoegde waarde

De waarde die iedere stap toevoegt. De aardappelkwekerij verkoopt zijn aardappels voor €1,00 de kilo. De chipsfabriek maakt van de aardappels chips en verkoopt het voor €2,00 aan het warenhuis. Vervolgens verkoopt het warenhuis de chips aan de consument voor €2,10. 

De grondstoffen kosten dus €1,00. De chipsfabriek voegt €1,00 toe en het warenhuis €0,10.

Vb toegevoegde waarde DVD

Hiernaast zie je wat elk bedrijf meer vraagt voor het product. Dit is dus de winst voor het bedrijf. Het begint bij een grondstofprijs voor €0,01 en de consument betaalt uiteindelijk €11,25. 

Waarom voegt elke stap (van aardappelkwekerij naar chipsfabriek) van de bedrijfskolom waarde toe?

1. Omdat ze ook winst willen maken.
2. Omdat iedereen dat verwacht.
3. Om ervoor te zorgen dat het product niet te goedkoop wordt.
4. Dit is wettelijk verplicht.

Elk bedrijf voegt altijd evenveel waarde toe?

1. Juist
2. Onjuist

De consument voegt de meeste waarde toe.

1. Juist
2. Onjuist

Stel jij hebt een eigen bedrijf en maakt 100 taarten voor hoeveel verkoop je ze dan?

1. Evenveel als de productiekosten
2. Je vraagt meer dan de productiekosten
3. Je vraagt minder dan de productiekosten

Wat is de juiste volgorde van de bedrijfskolom?

1. Supermarkt, groothandel, kaasfabriek, boederij
2. Kaasfabriek, boerderij, groothandel, supermarkt
3. boerderij, kaasfabriek, groothandel, supermarkt
4. groothandel, kaasfabriek, supermarkt, groothandel

Voor een actie op school heb je 350 koekjes gebakken. Om de koekjes te kunnen maken, heb je €42 uitgegeven. Wat is de kostprijs per koekje?

Productiesectoren 

Bedrijven zijn te verdelen in drie sectoren

1. Agratische bedrijven

2. Industriële bedrijven

3. Dienstverlenende bedrijven

Agrarische bedrijven

Bedrijven die de natuur gebruiken om iets te maken. 

Industriële bedrijven

Bedrijven die grondstoffen en materialen gebruiken om iets te maken. Bijvoorbeeld het maken van telefoons, auto's etc. Eigenlijk alles wat gemaakt wordt. 

Dienstverlenende bedrijven

Deze leveren een dienst, bijvoorbeeld een winkel, zwembad of transportbedrijf. Ze doen iets en maken niet direct iets. 

Dit bedrijf maakt spijkerbroeken.

1. Agrarische bedrijven
2. Industriële bedrijven
3. Dienstverlenende bedrijven

Bij dit bedrijf kun je een vakantie boeken.

1. Agrarische bedrijven
2. Industriële bedrijven
3. Dienstverlenende bedrijven

Dit bedrijf verbouwt tarwe op een groot weiland.

1. Agrarische bedrijven
2. Industriële bedrijven
3. Dienstverlenende bedrijven

Een bedrijf die producten maakt noemen we ook wel....

1. Agrarische bedrijf
2. Industrieeël bedrijf
3. Dienstverlenend bedrijf

agrarisch bedrijf

Industrieeël bedrijf

Deze leveren iets wat je niet aan kunt raken. 

Verbouwen van grondstoffen

Deze maken producten in fabrieken

Dienstverlenend bedrijf

Ilan bv heeft deze week 500 broeken geproduceerd. De kostprijs per broek is €7,80. Bereken de totale productiekosten.

De totale productiekosten bedragen €155.000. Er zijn daarvoor 200 scooter gemaakt. Wat is de kostprijs per product?

800 boeken. Kostprijs per boek is gemiddeld €3,20.Bereken alle productiekosten.

Productiefactoren

Natuur

Kapitaal

Arbeid

Bomen

Graan

Machine

Vrachtwagen

Personeel

Werknemer

Iemand die een eigen bedrijf heeft noem je een:

1. winkelier
2. ondernemer
3. eigenaar
4. bedrijfsleider

Hoe bereken je de winst?

1. Winst = Opbrengsten + Kosten
2. Winst = Opbrengsten
3. Winst = Opbrengsten/Kosten
4. Winst = Opbrengsten - Kosten

Je verkoopt vandaag ijsjes op de markt. Je opbrengst is €772. De totale kosten zijn €489.

Hoeveel winst of verlies maak je?

1. € 283 verlies
2. € 283 winst
3. € 1.286 winst
4. € 772 winst

Mick verkoopt computerspelletjes voor €45 per stuk. Hij verkoopt er 120.
Hoeveel zijn zijn opbrengsten?

1. 5400
2. 45
3. 120
4. 2,67

Mick verkoopt computerspelletjes. Zijn opbrengsten zijn €5.400. Zijn kosten zijn €3.900.
Hoeveel is zijn winst?

1. 5400
2. 3900
3. 1500
4. hij heeft 600 verlies

Mick verkoopt computerspelletjes. Hij verkoopt er 120. Zijn winst is €1.500.
Bereken de winst per verkocht computerspel.

1. 180000
2. 12,50
3. 1500
4. 120

Match de concurrenten met elkaar

Sleep de foto's naar de juiste productiefactoren.

Kapitaal

Arbeid

Natuur

Wat is investeren?

1. Het lenen van geld
2. Winst maken
3. Het kopen van nieuwe kapitaalgoederen
4. Produceren