P6 MASK Criminaliteit en rechtsspraak

                                           P6 MASK
M4 meer dan een oefening
1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
MASKMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

                                           P6 MASK
M4 meer dan een oefening

Slide 1 - Diapositive

1. Wat is een misdrijf?
A
Zonder te betalen in de tram zitten.
B
Op de fiets zonder licht in het donker fietsen.
C
Een krat bier uit de supermarkt stelen.
D
Wildplassen.

Slide 2 - Quiz

2. Wat is een misdrijf
A
Ernstige strafbare feiten zoals moord of drugshandel
B
Strafbare feiten die minder erg zijn zoals scooter rijden zonder helm.

Slide 3 - Quiz

3. Dit is een misdrijf
A
Waar
B
Niet waar

Slide 4 - Quiz

4. Jan wordt veroordeeld tot 8 jaar gevangenisstraf en tbs. Van wat soort straffen is hier sprake?
A
Alleen hoofdstraffen
B
Hoofdstraf en bijkomende straf
C
Bijkomende straf en maatregel
D
Hoofdstraf en maatregel

Slide 5 - Quiz

6. Een rechter kan hoofdstraffen, bijkomende straffen en maatregelen opleggen. Wat voor soort sanctie(s) zijn een gevangenisstraf, een taakstraf en een geldboete?
A
Alle drie hoofdstraffen
B
Een hoofdstaf, twee bijkomende straffen
C
Een hoofdstraf en twee maatregelen
D
Een hoofdstraf, een bijkomende straf en een maatregel.

Slide 6 - Quiz

7. Wat is een voorbeeld van plaatsgebonden criminaliteit?
A
In Nederland mag je geen wapens hebben, in Amerika mag dat wel.
B
In Nederland mag je drugs verkopen, in andere landen mag dat niet.
C
In China én Nederland mag je mensen zomaar opsluiten.
D
In Nederland is iedereen voor de wet gelijk, in België niet.

Slide 7 - Quiz

8. Criminaliteit is een tijd- en plaatsgebonden begrip.
Wat is een voorbeeld van criminaliteit als plaatsgebonden begrip?
A
In grote steden vindt meer criminaliteit plaats dan in dorpen.
B
In Nederland worden jaarlijks meer fietsen gestolen dan in Noorwegen.
C
In veel landen is abortus verboden, in Nederland niet.
D
Vroeger was prostitutie in Nederland verboden, nu niet meer.

Slide 8 - Quiz

9. Repressie is
A
Hard straffen en past bij links
B
Hard straffen en past bij rechts
C
Voorkomen van criminaliteit en past bij links
D
Voorkomen van criminaliteit en past bij rechts

Slide 9 - Quiz

10. Wat is repressie?
A
criminaliteit bestrijden
B
criminaliteit gedogen
C
criminaliteit voorkomen

Slide 10 - Quiz

11. Ouders die hun kinderen zakgeld geven, hen helpen met huiswerk en met hen praten over de politiek in Nederland hebben met hun kinderen een:
I. affectieve binding.
II. economische binding.
III. cognitieve binding.
IV. politieke binding.

A
Alleen I is juist.
B
I, III en IV zijn juist.
C
I, II en III zijn juist.
D
Alle antwoorden zijn juist.

Slide 11 - Quiz

12. Wat is een Huis van Bewaring?

A
een gevangenis voor een voor als de rechter je schuldig heeft verklaard
B
een gevangenis voor een voor als de rechter je onschuldig heeft verklaard
C
een centrale plaats waar alle gestolen goederen worden opgeslagen
D
een gevangenis voor een overtreding of voor de afwachting van je proces in voorarrest

Slide 12 - Quiz

13. In het huis van bewaring zitten:
Kies het juiste antwoord.
A
Gevangenen
B
Zitten verdachten van een misdrijf
C
Zitten veroordeelden van een misdrijf
D
Zitten verdachten van een overtreding

Slide 13 - Quiz

14. Je gaat maximaal ..... naar huis van bewaring bij een overtreding
A
10 maanden
B
levenslang
C
1 jaar
D
6 jaar

Slide 14 - Quiz

vooruitblik
Par.  3/4

Slide 15 - Diapositive

15. Welke theorie hoort bij de volgende omschrijving: ''Gelegenheid maakt de dief.''?
A
Bindingstheorie
B
Rationele-keuzetheorie
C
Etikettentheorie
D
Anomietheorie

Slide 16 - Quiz

16. Welke criminaliteitstheorie verklaart het beste dat jongeren uit bepaalde ‘slechte’ buurten meer met de politie in aanraking komen?
A
De aangeleerd gedragstheorie
B
De etikettentheorie.
C
De bindingstheorie.
D
De anomietheorie (je bereikt je levensdoel niet).

Slide 17 - Quiz

17. Wanneer je in cassatie gaat kom je uit bij:
A
De Rechtbank
B
De Hoge Raad
C
Het Gerechtshof
D
de koning om gratie vragen

Slide 18 - Quiz

18. Als je het niet eens bent met de uitspraak van de rechtbank ga je...
A
Naar de Hoge Raad
B
In Cassatie
C
Naar een Gerechtshof
D
Naar een Kantonrechter

Slide 19 - Quiz

19. Wat is een requisitoir?
A
Verhaal van advocaat waarom verdachte onschuldig is
B
Verhaal officier van justitie met daarin de strafeis
C
Uitspraak van de rechter in Hoger Beroep
D
Verhaal van de verdachte

Slide 20 - Quiz

20. Wat is de volgorde ?
A
pleidooi-requisitoir-getuigenverklaring
B
getuigenverklaring-pleidooi-requisitoir
C
requisitoir-pleidooi-getuigenverklaring
D
getuigenverklaring-requisitoir-pleidooi

Slide 21 - Quiz

21. Iemand krijgt 9 maanden gevangenisstraf waarvan 4 voorwaardelijk. Hij zit?
A
9 maanden
B
5 maanden
C
8 maanden
D
4 maanden

Slide 22 - Quiz

22. De taken van de politie staan beschreven in de wet, waarom is dat?
A
Voor rechtshandhaving
B
Voor de reclassering
C
Voor rechtsbescherming
D
Voor de vrijheid

Slide 23 - Quiz

23. Welke criminaliteitstheorie verklaart het beste dat jongeren uit bepaalde ‘slechte’ buurten meer met de politie in aanraking komen?
A
De aangeleerd gedragstheorie
B
De etikettentheorie.
C
De bindingstheorie.
D
De anomietheorie.

Slide 24 - Quiz

24. Wat is materiële schade ?
A
Schade die in geld is uit te drukken
B
Schade die je niet ziet en niet in geld kunt uitdrukken

Slide 25 - Quiz

25. Hoe noem je mensen die vaak in aanraking komen met de politie ?
A
zwervers
B
draaideurcriminelen
C
veelplegers
D
politici

Slide 26 - Quiz