4hv - les 14 - werkwoorden algemeen en werden

• Duits
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 4

Periode 1

Kapitel 2: wir machen Party!

 schrijftoets:

eine persönliche E-Mail schreiben: 

informelle Korrespondenz

-

Taaltaak

Kapitel 2: wir machen Party!

sluiten we af met een schrijftoets:

eine persönliche E-Mail schreiben: informelle Korrespondenz

Klaar met schrijven: checklist

- inhoud: heb ik aan de opdracht voldaan?

- interpunctie: zijn mijn zinnen niet te lang? kloppen de leestekens en hoofdletters?

- werkwoorden en zinsvolgorde: kloppen alle werkwoorden met het onderwerp en staan de niet-pv's aan het einde?

- naamvallen: staan de der- groep en ein-groep woorden in de juiste naamval?

Start Grammatica:

Teil 2

volgende week:

Teil 3

werkwoorden = Verben

Kies de juiste vertaling:
hij maakt

1. er mache
2. er macht
3. er machen
4. er machtet

Kies de juiste vertaling:
jullie heten

1. ihr heißet
2. ihr heißt

Kies de juiste vertaling:
hoe heet jij?

1. Wie heißst du?
2. Wie heißt du?

Kies de juiste vertaling:
Hij praat

1. Er redet
2. Er redt

Wat is de du-vorm van het werkwoord 'reden'

Wat is de ihr-vorm van het werkwoord 'kosten'

Wat is het voltooid deelwoord - ich vorm - van het werkwoord 'fragen'?

Wat is het voltooid deelwoord - ich vorm - van het werkwoord 'warten'?

Werkwoorden - werden & möchten

De basisuitgangen

ich

du

er, sie, es

wir

ihr

sie, Sie

-e

-st

-t

-en

-t

-en

feesttenten

Uitleg

ich

du

er, sie, es

wir

ihr

sie, Sie

-e

-st

-t

-en

-t

-en

werden (worden & zullen)

regel: stam + uitgang

werden

stam: -en eraf

-> werd

Uitleg

ich

du

er, sie, es

wir

ihr

sie, Sie

e

st

t

en

et

en

werden-> uitzondering

werd

werd

werd

werd

werd

werd

 du en er zijn onregelmatig. 

ihr krijgt een extra e.

De rest van het werkwoord is regelmatig!

wirst

wird

Uitleg

En nu jij!

Je krijgt 10 vragen:

• 3x multiple choice
• 3x open

Kan jij werden al correct vervoegen?

Ik zal dat nooit doen!
Ich ... das nie machen!

1. werde
2. wurde
3. wirde
4. soll

Hoe oud word jij morgen?
Wie alt ... du morgen?

1. werdest
2. wirst
3. wirdst
4. werst

U zal het niet geloven.
Sie ... es nicht glauben.

1. wurden
2. wird
3. sollen
4. werden

werden (Frau Bäcker)

werden (ihr)

werden (Maria und Max)