Qu'est-ce que LessonUp
Rechercher
Canaux
Connectez-vous
S'inscrire
‹
Revenir à la recherche
spelling en formuleren - herhalingsles
Klas 3 mavo
spelling quiz
1 / 52
suivant
Slide 1:
Diapositive
Nederlands
Middelbare school
mavo
Leerjaar 3
Cette leçon contient
52 diapositives
, avec
quiz interactifs
et
diapositive de texte
.
La durée de la leçon est:
40 min
Commencer la leçon
Partager
Imprimer la leçon
Éléments de cette leçon
Klas 3 mavo
spelling quiz
Slide 1 - Diapositive
meervoud
porie epidemie therapie slee fobie
Slide 2 - Question ouverte
zn zonder meervoud
Slide 3 - Carte mentale
twee meervoudsvormen:
minnaar, eigenaar, jubileum, groente
Slide 4 - Question ouverte
bacterie
A
bacteries
B
bacterieën
C
bacteriën
D
bacteria
Slide 5 - Quiz
allergie
A
allergieën
B
allergiën
Slide 6 - Quiz
café - technicus - idee
A
cafees - technici - ideeën
B
cafe's - technicussen - ideën
C
cafés - technici - ideeën
Slide 7 - Quiz
braderie - cadeau - kuiken - felicitatie
A
braderieën - cadeaus - kuiken's - felicitaties
B
braderieën - cadeaus - kuikens - felicitaties
C
braderieën - cadeau's - kuikens - felicitatie's
D
braderiën - cadeau's - kuiken's - felicitaties
Slide 8 - Quiz
Wanneer schrijf je een hoofdletter?
Slide 9 - Question ouverte
Welke samenstelling is goed?
A
berensterk
B
vmboschool
C
auto-ongeluk
D
zonnenschijn
Slide 10 - Quiz
Verbeter de zin:
Hij gaf jou fiets aan hun.
Slide 11 - Question ouverte
Dat bord (betekenen) dat je hier niet mag fietsen.
A
betekent
B
betekendt
C
betekend
Slide 12 - Quiz
De hete zon (verschroeien) het gras.
A
verschroeit
B
verschroeid
C
verschroeidt
Slide 13 - Quiz
In de winter (kleden) jij je warm aan.
A
kleedt
B
kleed
Slide 14 - Quiz
De hoofdpersoon heeft spannende avonturen (beleven)
A
beleeft
B
beleefd
C
beleefdt
Slide 15 - Quiz
Hij (verhuizen) niet graag.
A
verhuisd
B
verhuist
C
verhuisd
Slide 16 - Quiz
Hij is vaak (verhuizen)
A
verhuist
B
verhuisdt
C
verhuisd
D
verhuizd
Slide 17 - Quiz
Monica (klagen vt) heel erg over kleine dingen.
A
klaagtte
B
klaagte
C
klaagde
D
klaagdde
Slide 18 - Quiz
'Minke (rotzooien) maar wat aan tijdens de training,' mopperde de voetbalcoach
A
rotzooitte
B
rotzooite
C
rotzooidde
D
rotzooide
Slide 19 - Quiz
De strandwacht (redden) regelmatig iemand uit een moeilijke situatie.
A
red
B
redt
C
redden
D
retd
Slide 20 - Quiz
Ik geloof niet wat er hier (gebeuren)
A
gebeurt
B
gebeurdt
C
gebeurd
D
gebeurtd
Slide 21 - Quiz
Welke vorm gebruik je bij je/jij achter een persoonsvorm?
Slide 22 - Question ouverte
Hoe schrijf je zwakke werkwoorden in de vt? (2 vormen noemen)
Slide 23 - Question ouverte
Welke vorm gebruik je in de volgende zin?
Hij heeft zijn huiswerk niet gemaakt en (verdienen) straf.
Slide 24 - Question ouverte
Waarom heeft het woord een trema?
geïnteresseerd
A
Het woord is een aardrijkskundige aanduiding of afleiding hiervan
B
Het woord is een samenstelling die je anders verkeerd zou uitspreken
C
Het woord is een samenstelling waarin een cijfer, symbool of afkorting voorkomt
D
Het woord is geen samenstelling en anders zou je het verkeerd uitspreken
Slide 25 - Quiz
Waarom heeft het woord
een koppelteken?
elite-eenheid
A
Het woord is een aardrijkskundige aanduiding of afleiding hiervan
B
Het woord is een samenstelling die je anders verkeerd zou uitspreken
C
Het woord is een samenstelling waarin een cijfer, symbool of afkorting voorkomt
D
Het woord is geen samenstelling en anders zou je het verkeerd uitspreken
Slide 26 - Quiz
Welke regel hoort bij deze samenstelling?
keuzevrijheid
A
Het eerste deel gaat over iets waarvan er echt maar één is
B
Het eerste deel heeft behalve een meervoud op -en ook een meervoud op -s
C
Het eerste deel heeft een versterkende betekenis
D
Het eerste deel is geen zelfstandig naamwoord
Slide 27 - Quiz
Welke regel hoort bij deze samenstelling?
pikkedonker
A
Het eerste deel gaat over iets waarvan er echt maar één is
B
Het eerste deel heeft behalve een meervoud op -en ook een meervoud op -s
C
Het eerste deel heeft een versterkende betekenis
D
Het eerste deel is geen zelfstandig naamwoord
Slide 28 - Quiz
Welke regel hoort bij deze samenstelling?
zonnestelsel
A
Het eerste deel gaat over iets waarvan er echt maar één is
B
Het eerste deel heeft behalve een meervoud op -en ook een meervoud op -s
C
Het eerste deel heeft een versterkende betekenis
D
Het eerste deel is geen zelfstandig naamwoord
Slide 29 - Quiz
Tussenletter -s?
elektriciteit...centrale
A
Ja
B
Nee
Slide 30 - Quiz
Tussenletter -s?
najaar...storm
A
Ja
B
Nee
Slide 31 - Quiz
Tussenletter -s?
kaas...schaaf
A
Ja
B
Nee
Slide 32 - Quiz
Welk woord is goed gespeld?
A
pannekoek
B
pannenkoek
Slide 33 - Quiz
Welk woord is goed gespeld?
A
groentenboer
B
groenteboer
Slide 34 - Quiz
Wat is het verkleinwoord van auto?
A
autotje
B
autootje
Slide 35 - Quiz
Wat is het verkleinwoord van menu?
A
menuutje
B
menutje
Slide 36 - Quiz
Verkleinwoorden: goed of fout?
A4'tje
A
goed
B
fout
Slide 37 - Quiz
Verkleinwoorden van oma, ski en café zijn goed geschreven bij:
A
oma'tje, skietje en cafeetje
B
omaatje, ski'tje en cafe'tje
C
omaatje, skietje en cafeetje
D
oma'tje, ski'tje en cafeetje
Slide 38 - Quiz
Marieke zit op de bank terwijl Maarten opruimt.
A
samengestelde zin
B
enkelvoudige zin
Slide 39 - Quiz
Hij wacht niet langer af en pakt zijn spullen in.
A
samengestelde zin
B
enkelvoudige zin
Slide 40 - Quiz
Zijn liefhebbende vriendin blijkt er een andere man op na te houden.
A
Samengestelde zin
B
Enkelvoudige zin
Slide 41 - Quiz
Met welke verwijswoorden wijs je naar
de-woorden?
A
die - dat
B
die - deze
C
dit - deze
D
dat - dit
Slide 42 - Quiz
Met welke verwijswoorden wijs je naar
het-woorden?
A
die - dat
B
die - deze
C
dit - deze
D
dat - dit
Slide 43 - Quiz
Is het verwijswoord een
persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord?
Mijn
neef heeft thuis een slang.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
Slide 44 - Quiz
Is het verwijswoord een
persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord?
Zijn dat
jouw
buren?
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
Slide 45 - Quiz
Is het verwijswoord een
persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord?
Zij
graven een zwembad in de tuin.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
Slide 46 - Quiz
Is het verwijswoord een
persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord?
Hun
tuin is daar groot genoeg voor.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
Slide 47 - Quiz
Kies de juiste verwijswoorden.
Neemt
u/uw
de bus naar Berlijn of
u/uw
privévliegtuig?
A
u - u
B
uw - uw
C
u - uw
D
uw - u
Slide 48 - Quiz
Mijn neef, ... ik gisteren geskypet heb, is vandaag jarig.
A
waarmee
B
met wie
Slide 49 - Quiz
De kat, ... ik woensdag naar de dierenarts ging, is gecastreerd
A
waarmee
B
met wie
Slide 50 - Quiz
De film, ... ik je laatst vertelde, staat nu ook op Netflix.
A
over wie
B
waarover
Slide 51 - Quiz
Dit artikel over voetbal vind ik wel interessant, maar ... over economie niet.
A
dit
B
dat
C
deze
D
die
Slide 52 - Quiz
Plus de leçons comme celle-ci
Toets Taalverzorging klas 3
Juin 2024
- Leçon avec
47 diapositives
Nederlands
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 3
herhaling taalverzorging H4 en H5
Février 2021
- Leçon avec
25 diapositives
Nederlands
Middelbare school
vmbo k, g, t
Leerjaar 3
herhaling taalverzorging H4 en H5
Mars 2023
- Leçon avec
26 diapositives
Nederlands
Middelbare school
vmbo k, g, t
Leerjaar 3
herhalen hfd 4, 5 en 6 taalverzorging
Juin 2024
- Leçon avec
50 diapositives
Nederlands
Middelbare school
mavo
Leerjaar 3
Taalverzorging H4 en H5 3GMT3
Mars 2022
- Leçon avec
13 diapositives
Nederlands
Middelbare school
mavo
Leerjaar 3
Les 2 spelling en formuleren: meervoud, tussenletters, verkleinwoorden en verwijswoorden
Septembre 2021
- Leçon avec
45 diapositives
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 4
Herhalingsles spelling (algemene spelling en werkwoordspelling)
Janvier 2024
- Leçon avec
41 diapositives
Nederlands
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 2
Meervoudsvormen en samenstellingen
Novembre 2022
- Leçon avec
26 diapositives
Nederlands
MBO
Studiejaar 1