De herhalingsquiz van hoofdstuk 1, 2 en 3 van lezen en woordenschat

Welkom bij de quiz
1 / 12
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 12 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Welkom bij de quiz

Slide 1 - Diapositive

Leesstrategie

Oriënterend


Globaal

Zoekend
Doel

Onderwerp bepalen/ is de tekst bruikbaar

Hoofdpunten uit de tekst

Bruikbare informatie

Slide 2 - Diapositive

Woordraadstrategieën
Synoniem
Omschrijving zoeken
Voorbeeld zoeken

Slide 3 - Diapositive

De kenmerken die horen bij het onderwerp, zijn:
A
een woord of paar woorden
B
een hele zin
C
vinden met orienterend lezen
D
staat meestal in het slot van de tekst

Slide 4 - Quiz

Oriënterend lezen
Globaal lezen
Doel: Onderwerp bepalen
Doel: Vinden hoofdzaken
Stap 1: Tekst bekijken


Stap 2: Lees de eerste alinea
Stap 2: Lees de eerste en laatste zin van alle alinea's
Stap 1: Lees de eerste en laatste alinea

Slide 5 - Question de remorquage

Wat is het doel van zoekend lezen?
A
Vaststellen of een tekst bruikbaar is
B
Het vinden van de hoofdzaken
C
Het onderwerp van de tekst bepalen
D
Het vinden van bruikbare informatie

Slide 6 - Quiz

Lees onderstaande leessituaties. Welke leesstrategie pas je toe?
Situatie 1: 
Om 07.00 uur valt de krant door de brievenbus. Voordat je naar school gaat, wil je snel weten wat het belangrijkste nieuws is. 
Situatie 2: 
Voor biologie moet je een werkstuk maken over klimaatverandering. Je hebt op een internet een tekst gevonden over het klimaat. Je wilt weten of je de tekst kunt gebruiken.
Situatie 4:
Je wilt een pretpark bezoeken en bent benieuwd naar de prijzen. Je bezoek de website van het pretpark.
Orienterend lezen
Globaal lezen
Zoekend lezen

Slide 7 - Question de remorquage

Wat is een synoniem?
A
Voorbeeld
B
Tegenovergestelde van een woord
C
Hetzelfde woord met een andere betekenis
D
Ander woord met zelfde betekenis

Slide 8 - Quiz

Lees de tekst: (blz. 43)
Abstracte kunst van kleuter of kunstenaar
[1]
Een van deze schilderijen is gemaakt door een jongetje van vier. Het andere is gemaakt door een bekende kunstenaar. Welk schilderij is volgens jou door een kleuter gemaakt? En welke van de twee schilderijen vind jij mooier?

[2]
Beide schilderijen noemt men ‘abstract’. Daarop is geen plaatje van iets of iemand te zien, maar alleen vorm en kleur. Bijna zoals een kind tekent. Er zijn schilders die zulke schilderijen heel goed konden maken, zoals de Nederlandse kunstenaar Karel Appel. Die schilderijen kosten nu meer dan honderdduizend euro per stuk.

Slide 9 - Diapositive

Welk tussenkopje past bij alinea 2?
A
Karel Appel
B
Honderdduizend euro
C
schilderijen
D
abstract

Slide 10 - Quiz

Joris is gek op watersporten (kanoën, surfen, waterskiën). Elke zomer gaat hij naar het meer om dat te doen.
A
kanoën, surfen, waterskiën
B
zomer
C
meer
D
Joris

Slide 11 - Quiz

Op welke woorden moet je letten als je een voorbeeld zoekt?
A
want, omdat
B
zoals, bijvoorbeeld
C
namelijk, want
D
ook, en

Slide 12 - Quiz