8A

• Grieks
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

Χαιρετε!

Wat is het leukst dat je in het weekend hebt gedaan / meegemaakt?

Toets terug

Maak in tweetallen bij 5 Griekse zinnen uit de toets een meerkeuzevertaling. 1 goed antwoord; 3 foute. Maak het moeilijk! 

Lever deze over 20 min in.

Volgende keer Kahoot met jullie antwoorden. 

Ler. woorden 8A

r 1 - 4 

Πολλὰ καὶ μεγάλα πλοῖα παρῆν ἐν τῇ Αὐλίδι· Αὐλίς 

 πολλοὶ γὰρ Ἀχαιοὶ τοῖς δεσπόταις ἐβοήθουν. Ἀχαιοί Grieken, βοηθέω 

 Πολλοὶ δὴ ἀνδρεῖοι στρατηγοὶ παρῆσαν, 

 πολλοὶ δὲ καὶ ναῦται καὶ στρατιῶται.

Vele en grote schepen waren aanwezig in Aulis: want veel Grieken kwamen de/hun heersers te hulp.

Veel dappere legeraanvoerders waren aanwezig en ook veel matrozen en soldaten.

Nu: vert. r. 5, 6 en 7

Πρῶτον μὲν οὖν ὁ ξανθὸς Μενέλαος καὶ ὁ ἄναξ ἀνδρῶν Ἀγαμέμνων 

 καὶ οἱ ἄλλοι στρατηγοὶ εἰς τὰ μεγάλα πλοῖα εἰσέβαινον. 

 Ἔπειτα δ’ ἐπέταττον τοῖς στρατιώταις τὰ ὅπλα εἰσφέρειν. 

Χαιρετε!

Toetsstof is (eindelijk...) bekend!

- tekstvragen over 7C en 8A

(blauwe woorden naast de tekst zullen worden gegeven, rest moet je kennen)

- vragen over de inleiding: een expeditie naar Troje, blz 62-64

Wat is het leukst dat je in het weekend hebt gedaan / hebt meegemaakt?

Schrijf op in je schrift: in welke tijd staan de rode woorden?

r. 5, 6, 7

Πρῶτον μὲν οὖν ὁ ξανθὸς Μενέλαος καὶ ὁ ἄναξ ἀνδρῶν Ἀγαμέμνων 

 

καὶ οἱ ἄλλοι στρατηγοὶ εἰς τὰ μεγάλα πλοῖα εἰσέβαινον. 

 Ἔπειτα δ’ ἐπέταττον τοῖς στρατιώταις τὰ ὅπλα εἰσφέρειν. 

εἰσέβαινον

1. praesens
2. imperfectum

ἐπέταττον

1. praesens
2. imperfectum

εἰσφέρειν

1. praesens
2. imperfectum

Let op: samengestelde woorden

IMPF = βαινω > εβαινον 

MAAR: augment na voorzetsel, nog steeds voor stam: 

εισβαινω = εις + βαινω > εισεβαινον

καταλαμβανω =  κατα + λαμβανω  > κατελαμβανω

(a + e wordt e) 

Bespr. r. 5, 6 en 7 8A

Πρῶτον μὲν οὖν ὁ ξανθὸς Μενέλαος καὶ ὁ ἄναξ ἀνδρῶν Ἀγαμέμνων 

 

καὶ οἱ ἄλλοι στρατηγοὶ εἰς τὰ μεγάλα πλοῖα εἰσέβαινον. 

 Ἔπειτα δ’ ἐπέταττον τοῖς στρατιώταις τὰ ὅπλα εἰσφέρειν. 

Nu: vert. r. 8, 9 + 10

Zodadelijk krijg je vragen over de tekst

(vergelijkbaar met de tekstvragen op GP)

Πάντες δὲ τῷ δεινῷ στόλῳ τε καὶ τοῖς νέοις ὅπλοις μάλα ἔχαιρον.
Met welke twee dingen zijn de Grieken blij?
Citeer het Grieks.

1. δεινῷ en στόλῳ
2. στόλῳ en ὅπλοις
3. στόλῳ en νέοις
4. στόλῳ en μάλα ἔχαιρον

Πάντες δὲ τῷ δεινῷ στόλῳ τε καὶ τοῖς νέοις ὅπλοις μάλα ἔχαιρον.
Welke tijd is ἔχαιρον

1. praesens
2. imperfectum

Τέλος δὲ πάντες ἐν τοῖς πλοίοις ἦσαν
καὶ οἱ ναῦται ἐκ τῆς Αὐλίδος ἀποπλεῖν ἐν νῷ εἶχον.
Waar is iedereen?

1. op schepen
2. in Aulis
3. in hun gedachten verzonken

Τέλος δὲ πάντες ἐν τοῖς πλοίοις ἦσαν
καὶ οἱ ναῦται ἐκ τῆς Αὐλίδος ἀποπλεῖν ἐν νῷ εἶχον.
Van welk woord is ἦσαν het imperfectum?

1. ἦσω
2. ἦσαω
3. ἐσω
4. εἰμι

Τέλος δὲ πάντες ἐν τοῖς πλοίοις ἦσαν
καὶ οἱ ναῦται ἐκ τῆς Αὐλίδος ἀποπλεῖν ἐν νῷ εἶχον.
In welke naamval staat Αὐλίδος?

1. nom
2. dat
3. gen
4. acc

Τέλος δὲ πάντες ἐν τοῖς πλοίοις ἦσαν
καὶ οἱ ναῦται ἐκ τῆς Αὐλίδος ἀποπλεῖν ἐν νῷ εἶχον.
In welke naamval staat νῷ ?

1. nom
2. dat
3. gen
4. acc

Τέλος δὲ πάντες ἐν τοῖς πλοίοις ἦσαν
καὶ οἱ ναῦται ἐκ τῆς Αὐλίδος ἀποπλεῖν ἐν νῷ εἶχον.
Lukt het wegvaren? Uit welk Grieks(e) woord(en) kun je dit halen?

1. Ja, ἀποπλεῖν betekent wegvaren
2. Nee, ze waren het van plan ἐν νῷ εἶχον

Huiswerk donderdag 5e uur:

vert. r. 11, 12 + 13 les 8A

KHAIRETE!

Vandaag:

bespr. r. 11, 12, 13 

laatste opgave voor indexcijfer 

Bespr. 11, 12, 13 les 8A

Νῦν δ’ οἱ θεοὶ ἐξαίφνης τὸν ἄνεμον παύουσιν.

 Τί οὖν τοῦτο ἐποίουν οἱ θεοί; Οἱ θεοὶ τὸν στόλον ἐκώλυον,

 ὅτι ἡ Ἄρτεμις τῷ στρατηγῷ Ἀγαμέμνονι ἐχαλέπαινεν. χαλεπαίνω 

Opgave inzetcijfer - laatste!

Ontspannennnnnn. 

Iets voor jezelf!

KHAIRETE!

Bespr. 

Νῦν δ’ οἱ θεοὶ ἐξαίφνης τὸν ἄνεμον παύουσιν. 

 Τί οὖν τοῦτο ἐποίουν οἱ θεοί; Οἱ θεοὶ τὸν στόλον ἐκώλυον,

 ὅτι ἡ Ἄρτεμις τῷ στρατηγῷ Ἀγαμέμνονι ἐχαλέπαινεν.

Bespr. 

 Ὁ γὰρ Ἀγαμέμνων τὴν θεὸν ὕβρισεν. 

15 Ἐν γὰρ τῇ θήρᾳ ἔλαφον, ἱερὰν τῆς θεοῦ, ἀπέκτεινε 

 καὶ ἅμα εἶπεν τόδε· ‘Οὐδὲ σύ, Ἄρτεμι, οὕτω τοξεύεις ὥσπερ ἐγώ!’ 

 Οὕτω δὴ ὁ Ἀγαμέμνων τῇ ὕβρει μάλα ἐχθρὸς τῇ θεῷ ἦν!

Omdat je vragen gaat krijgen over tijden, naamvallen, specifieke woorden, gaan we nu het volgende nog even oefenen/herhalen: 

ἐποίουν (r. 12) is een imperfectum

1. Waar
2. Niet waar

ἐκώλυον (r. 12) is een imperfectum

1. Waar
2. Niet waar

ἐχαλέπαινεν (r. 13) is een imperfectum

1. Waar
2. Niet waar

ἔλαφον (r. 15) is een imperfectum

1. Waar
2. Niet waar

ἔλαφον (r. 15) betekent hert

1. Waar
2. Niet waar

ἀπέκτεινε (r. 15) is een imperfectum

1. Waar
2. Niet waar

ἀπέκτεινε (r. 15) vertaal je als

1. hij doodde
2. ik doodde
3. hij doodt
4. jij doodt

τοξεύει (r. 16) is een imperfectum

1. Waar
2. Niet waar

τοξεύεις (r. 16) vertaal je als:

1. hij schiet een pijl
2. jij bent boos
3. jij schiet een pijl
4. hij is boos

ἦν (r. 17) is een imperfectum

1. Waar
2. Niet waar

ἦν (r. 17) vertaal je als:

1. ik ben
2. hij was
3. zij zijn
4. zij waren

Schrijf van de volgende woorden op in welke naamval ze staan en waarom:

r. 1 τῇ Αὐλίδι

r. 2.  Ἀχαιοὶ

r. 4 στρατιῶται

r. 7 τὰ ὅπλα 

r. 8. τῷ δεινῷ στόλῳ 

r. 10 τὸν στόλον 

r. 17 τῇ ὕβρει 

Schrijf van de volgende woorden op in welke naamval ze staan en waarom:

r. 1 τῇ Αὐλίδι - dat - ἐν + dat

r. 2.  Ἀχαιοὶ - nom - onderwerp

r. 4 στρατιῶται - nom - onderwerp 

r. 7 τὰ ὅπλα - acc - lijd. vw. 

r. 8. τῷ δεινῷ στόλῳ - dat - ἔχαιρον + dat

r. 10 Αὐλίδος - gen - ἐκ + gen

r. 17 τῇ ὕβρει - dat - bijw. bep. 'door hybris'

Wie of wat wordt bedoeld met:
πάντες r. 9

1. alle legeraanvoerders, soldaten, etc.
2. alle legeraanvoerders
3. alle soldaten
4. alle matrozen

Wie of wat wordt bedoeld met:
τὴν θεὸν r. 14

1. Zeus
2. Artemis
3. Agamemnon
4. Menelaos

Wie of wat wordt bedoeld met:
σύ r. 16

1. Zeus
2. Artemis
3. Agamemnon
4. Menelaos

Maak een stripverhaal van les 7C

Lever je stripverhaal van les 7C in!