H2 Stoffen in huis 2.1 K2

1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

 1 Nask
Benodigheden
- laptop
- JDW-map
- (Rekenmachine) 
- Pen


Tassen op de grond
Telefoons in de zakkie

Welkom Kader 2!
Ga zitten en start met:

Lees paragraaf 2.1

START IN:




Jas over je stoel
timer
3:00

Slide 2 - Diapositive

2.1 Stoffen in huis
Welkom Kader-2
Maak opdracht 15 van 1.4 Meten       START IN:
Je hebt straks je laptop nodig                              



Neem plaats en leg je spullen alvast klaar.

timer
3:00

Slide 3 - Diapositive

We gaan starten!
                                                                                               Wachttijd:
stopwatch
00:00

Slide 4 - Diapositive

Lesprogramma
  1. Huiswerk controle 
  2. Terugblik
  3. Leerdoelen
  4. Instructie (uitleg)
  5. Afsluiting 
  6. Huiswerk

Slide 5 - Diapositive

Huiswerkcontrole
Maak de opdrachten van paragraaf 1.4 Meten:
2, 4, 6, 8, 10, 12 en 14

Slide 6 - Diapositive

Terugblik
  1. Je kunt van een aantal meetapparaten uitleggen waarvoor je ze gebruikt.
  2. Je kunt het verschil uitleggen tussen analoge en digitale meetapparatuur.
  3. Je kunt beschrijven wat een grootheid en wat een eenheid is.
  4. Je kunt enkele meetapparaten aflezen.
  5. Je kunt enkele eenheden naar elkaar omrekenen.

Slide 7 - Diapositive

Terugblik
Is deze oventhermometer analoog of digitaal?

Slide 8 - Diapositive

Terugblik
Vul in:
A.  lengte is eenheid/ grootheid
B. meter is eenheid /grootheid
C. liter is eenheid/grootheid
D. Massa is eenheid/grootheid

Slide 9 - Diapositive

Terugblik
Hoe noemen we deze thermometer? 

Slide 10 - Diapositive

Hoofdstuk 2: Stoffen
2.1 Stoffen in huis

2.2 Zuivere stoffen en mengsels
2.3 Massa en volume
2.4 Dichtheid

Slide 11 - Diapositive

Leerdoelen H 2.1 Stoffen in huis
  1. Je kunt vier stofeigenschappen noemen.
  2. Je kunt stoffen herkennen aan hun stofeigenschappen.
  3. Je kunt uitleggen in welke gevallen een stof gevaarlijk kan zijn.

Slide 12 - Diapositive

Stoffen herkennen 
Water, wasbenzine en alcohol zien er bijvoorbeeld precies hetzelfde uit. 
Het zijn alle drie heldere, kleurloze vloeistoffen. 
Helder betekent dat je erdoorheen kunt kijken.

Veel stoffen hebben een geur waaraan je ze meteen herkent. Denk maar aan azijn of aan chloor dat je in een zwembad ruikt.

Slide 13 - Diapositive

Stoffen ordenen
Stofeigenschap
Kenmerk waaraan je een stof kunt herkennen.
Je kunt stofeigenschappen gebruiken om stoffen van elkaar te onderscheiden.

Voorbeelden van stofeigenschappen zijn:
geur: alcohol heeft een andere geur dan benzine.
kleur: koper is rood-oranje, goud is geel, lood is grijs.
smaak: suiker smaakt zoet, keukenzout smaakt zout.
brandbaarheid: benzine is brandbaar, water niet.

Slide 14 - Diapositive

Stoffen ordenen
Als je stoffen opbergt, mag je ze niet zomaar bij elkaar zetten.
Meestal zet je stoffen met dezelfde toepassing bij elkaar. 
Toepassing betekent waar je een stof voor gebruikt. 
Zo krijg je groepen stoffen, zoals voedingsmiddelen, medicijnen, schoonmaakmiddelen en brandstoffen (afbeelding).

Slide 15 - Diapositive

Stoffen en veiligheid
Sommige stoffen die in het huishouden gebruikt worden, kunnen gevaarlijk zijn.

Een stof kan op meerdere manieren gevaarlijk zijn:
• als je de stof inademt;
• als je de stof inslikt;
• als je de stof op je kleren, op je huid of in je ogen krijgt;
• als je met vuur bij de stof komt;
• als je de stof mengt met een andere stof.

Slide 16 - Diapositive

Oefenopdracht 1
Omar beschrijft een onbekende stof op de volgende manier:
“Het is een vloeistof. De vloeistof is helder en heeft geen kleur.”
Wie heeft gelijk en wie niet?
Karel zegt: “Dan kan het alleen water zijn.”
Peter zegt: “Dan kan het alleen wasbenzine zijn.”
Omar zegt: “Het kan ook alcohol zijn.”

Wie heeft er gelijk?


Slide 17 - Diapositive

Oefenopdracht 2
Hanneke wil onderzoeken of een bepaalde stof suiker of zout is.

Welke stofeigenschap kan ze dan het best onderzoeken?

A. Brandbaarheid
B. Geur
C. Kleur
D. Smaak

Slide 18 - Diapositive

Aan de slag!
Maak de opdrachten van paragraaf 2.1 Stoffen in huis:
1, 3, 5, 7, 9 en 11
Je mag samenwerken!

Slide 19 - Diapositive

Aan de slag!

Maak de opdrachten van paragraaf 2.1 Stoffen in huis:
1, 3, 5, 7, 9 en 11

Je mag samenwerken!
rood = Iedereen is stil


oranje = Iedereen is stil, docent beantwoord wel vragen

groen = Je mag zachtjes overleggen met je buurman/buurvrouw
timer
8:00

Slide 20 - Diapositive

Welke vraag vond je makkelijk?

Slide 21 - Carte mentale

Welke vraag vond je lastig?
Dan gaan we die nabespreken

Slide 22 - Carte mentale

Afsluiting: we weten....
  1. Je kunt vier stofeigenschappen noemen.
  2. Je kunt stoffen herkennen aan hun stofeigenschappen.
  3. Je kunt uitleggen in welke gevallen een stof gevaarlijk kan zijn.

Slide 23 - Diapositive

Welke 3 dingen heb jij deze les geleerd?

Slide 24 - Carte mentale

Waar wil je nog extra uitleg over?

Slide 25 - Carte mentale

Ik snap de leerdoelen:
Je kunt vier stofeigenschappen noemen.
Je kunt stoffen herkennen aan hun stofeigenschappen.
Je kunt uitleggen in welke gevallen een stof gevaarlijk kan zijn.
A
Ja
B
Nee
C
Een beetje....

Slide 26 - Quiz

Afsluiting
Volgende les:

Huiswerk:
Zet in je Planner!
Maak de opdrachten van paragraaf 2.1 Stoffen in huis:
1, 3, 5, 7, 9 en 11

Dank je wel voor je aandacht!


Slide 27 - Diapositive