Grammatica: hulpwerkwoord en zelfstandig werkwoord

Hulpwerkwoord en zelfstandig werkwoord
Grammatica woordsoorten
1 / 15
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 15 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Hulpwerkwoord en zelfstandig werkwoord
Grammatica woordsoorten

Slide 1 - Diapositive

Planning
1. Herhaling olw, blw, zn, zn-e, bn
2. Uitleg hww en zww
3. Oefenen
4. Huiswerk

Slide 2 - Diapositive

Lesdoel
Ik kan onderscheid maken tussen zelfstandige werkwoorden en hulpwerkwoorden.

Slide 3 - Diapositive

Twee oefenzinnen
1. Het grappige konijntje at een lekker worteltje.




2.  De erg enthousiaste leerlingen wiebelden op hun stoel.

Slide 4 - Diapositive

Het zelfstandig werkwoord
- Kan alleen in de zin voorkomen.
- Belangrijkste werkwoord in de zin.
- Kan niet weggelaten worden.
- Nooit meer dan één ZWW per zin.


Hij fietst naar school. 
Hij is naar school gefietst.

Slide 5 - Diapositive

Het hulpwerkwoord
- Kan nooit alleen in de zin voorkomen.

- Weglaatbaar in de zin wanneer de zin zo kort mogelijk wordt gemaakt.
- Zegt vaak iets over het moment of de manier waarop iets gebeurt.
-Is vaak een vorm van zullen, worden, kunnen, lijken, moeten, hebben, mogen, blijken, laten.

Hij zal morgen zijn verjaardag vieren.
Het konijn heeft zijn voer opgegeten. 




Slide 6 - Diapositive

Wat is het belangrijkste werkwoord? 
Gebruik de VIP-volgorde!


Slide 7 - Diapositive

Een oefening
Geef aan of de onderstreepte woorden HWW of ZWW zijn.


1. Het grijze konijn huppelt door de groene wei.



2. De bonte hamsters hebben veel gegeten.




Slide 8 - Diapositive

Een uitgebreidere oefening
Geef aan tot welke woordsoort de woorden behoren. Kies uit: OLW, BLW, ZN, ZN-E, BN, HWW en ZWW. De woorden tussen de haakjes hoef je niet te benoemen. 

1. De vrolijke hertjes hebben (in)  het bos gespeeld.


2. Het gespierde slingeraapje zwiert (van)  tak (naar)  tak.



Slide 9 - Diapositive

Quiz
Op de volgende dia's komen quizvragen voorbij. Kies van de  woorden die herhaald worden elke keer tot welke woordsoort zij behoren. 

Slide 10 - Diapositive

De jongen met de rode trui blijkt voor Feyenoord te zijn.
Feyenoord




A
zne
B
zn
C
hww
D
zww

Slide 11 - Quiz

De timmerman heeft de hele dag hard gewerkt.
heeft
A
zww
B
hww
C
bn
D
zn

Slide 12 - Quiz

De zanger is na zijn deelname aan de talentenjacht populair geworden.
populair
A
zn
B
hww
C
zww
D
bn

Slide 13 - Quiz

Het feest begint al om 19:00uur.

het
A
olw
B
zn
C
blw
D
zww

Slide 14 - Quiz

Huiswerk

Slide 15 - Diapositive