Cette leçon contient 38 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
- Ik weet wat het naamwoordelijk gezegde is
- Ik weet wat het verschil is tussen een werkwoordelijk gezegde en een naamwoordelijk gezegde
- Ik ken de koppelwerkwoorden
zijn, worden, blijven,
blijken, lijken, schijnen,
(heten, dunken & voorkomen).
Tip: ZWaBBeLS
Vraag 1: Wat is het belangrijkste ww in de zin? (dit ww kun je niet weglaten)
Vraag 2: Is dit een KWW?
Vraag 3: Gaat het in de zin om een ‘eigenschap’ (ook wel: toestand)? (tip: zinsdeel met een naamwoord, bijvoorbeeld een bnw of znw) Zegt die 'eigenschap' in de zin iets over het onderwerp?
Dan heb je te maken met een NG
(is het belangrijkste ww geen kww maar een zww, dan is er sprake van een wg)
In zinnen met een naamwoordelijk gezegde zit nooit een lijdend voorwerp!
cookieTextcookieStatement