Präposition naar übersetzen

1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMBOStudiejaar 2

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Vidéo

IN HET DUITS GEBRUIK JE VERSCHILLENDE WOORDEN OM BEWEGING/RICHTING UIT TE DRUKKEN


Op de vraag Wohin? (waarheen, waar …. naartoe? zal je in Duitsland een antwoord geven met één van de volgende voorzetsels: nach, zu, an, in.
WANNEER GEBRUIK JE IN HET DUITS NU WELK VOORZETSEL?

Slide 3 - Diapositive

Nach

Nach, zu en in kunnen allemaal met ‘naar’ worden vertaald, ook kan het allemaal een richting aangeven. Toch zijn er gevallen waarbij het het beste is om ‘nach’ te gebruiken, namelijk als je naar steden of landen rijdt (landen zonder een vast lidwoord).


Slide 4 - Diapositive

1. Bij geografische begrippen zonder lidwoord gebruik je nach: 

“Ich gehe nach Berlin, nach Deutschland”.

nach Holland”.
nach London fahren
nach Süden fahren

Slide 5 - Diapositive

2. Ook bij windrichtingen gebruik je nach
“Ich fahre nach Osten”, “nach Süden”.

Slide 6 - Diapositive

Richting
3. Ook is het “nach links”, “nach rechts”, “nach oben”, “nach vorne”.

Slide 7 - Diapositive

4. Bij een opgave van richting en doel gebruikt de Duitser het voorzetsel zu
 “Ich fahre schnell zur Bank, 
zum Betrieb, zum Bahnhof”. Voorbeeld bij een doel: “Ich gehe zu Bett, zur Arbeit, zum Essen”. 
(Zum is een samenvoeging van zu dem, zur is de samenvoeging van zu der).

Slide 8 - Diapositive

5. Bij personen maakt het Duits gebruik van zu als equivalent van het Nederlandse naar. 
Voorbeelden: “Ik ga naar mijn moeder/oom” vertaal je met: 

“Ich gehe zu meiner Mutter/zu meinem Onkel”.

Slide 9 - Diapositive

6. Wanneer je in het Duits beschrijft dat je ergens naar binnen gaat, dan gebruik je het voorzetsel in.
“Ich gehe in das Zimmer (hinein)”. “Wir fahren ins (in das) Parkhaus” 
Let op: bij landennamen met een bijbehorend lidwoord gebruik je niet nach, maar een combinatie van in plus het lidwoord.
Voorbeeld: “Ik reis naar Nederland” “Ich fahre in die Niederlande”. 
Ich fahre in die Turkei

Slide 10 - Diapositive

7. “In” gebruik je ook om aan te geven dat je naar een cultureel evenement gaat. 
“Sie gehen ins (in das) Theater”, “ich gehe ins (in das) Kino” (bioscoop).

Slide 11 - Diapositive

8. Het gaan naar de zee, een rivier, een meer of het strand druk je in het Duits uit met het voorzetsel an
“Ich fahre an die Ostsee, an den Rhein, an den Bodensee, an den Strand”.

Slide 12 - Diapositive

9. Uitzondering: zu Hause sein betekent thuis zijn
nach Hause gehen is naar huis (toe) gaan.

Slide 13 - Diapositive

Ergänze die richtige Antwort
Ich gehe __________ meiner Großmutter.
A
nach
B
bei
C
zu
D
zur

Slide 14 - Quiz

Ergänze die richtige Antwort
Wir fliegen _______ die Vereinigten Staaten im Sommer.
A
nach
B
zu
C
an
D
in

Slide 15 - Quiz

Wir fahren heute von Weert _______ Amsterdam
A
nach
B
zu
C
in

Slide 16 - Quiz

Ergänze die richtige Antwort
Sarah geht noch schnell _______ Bank.
A
zum
B
zur
C
nach der
D
in die

Slide 17 - Quiz

Ergänze die richtige Antwort
Die Schüler gehen _______ Kino hinein.
A
in das
B
zu das
C
nach das
D
in dem

Slide 18 - Quiz

Ergänze die richtige Antwort
Die Familie Maier fahren dieses Jahr nicht _________ Bodensee.
A
zu den
B
nach den
C
an den
D
in den

Slide 19 - Quiz

Je hebt nu alle informatie gekregen om de opdracht te maken. Viel Erfolg!

Slide 20 - Diapositive