Grammatica - module: werkwoorden

Grammatica 
Module werkwoorden
1 / 39
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 2-6

Cette leçon contient 39 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Grammatica 
Module werkwoorden

Slide 1 - Diapositive

De onregelmatige werkwoorden: haben, sein & werden in de tegenwoordige tijd

Slide 2 - Diapositive

sein
zijn
ich
bin
du
bist
er/sie/es
wer/man
ist
wir 
sind
ihr
seid
sie
sind
Sie
sind
ik 
ben
jij
bent
hij/zij/het/ wie/men
is
wij 
zijn
jullie
zijn
zij 
zijn
bent
Het rijtje 'sein', 'haben' & 'werden' moet je uit je hoofd leren!

Slide 3 - Diapositive

sein
zijn
ich
bin
du
bist
er/sie/es
wer
ist
wir 
sind
ihr
seid
sie
sind
Sie
sind
ik 
ben
jij
bent
hij/zij/het/ wie
is
wij 
zijn
jullie
zijn
zij 
zijn
bent
Het rijtje 'sein', 'haben' & 'werden' moet je uit je hoofd leren!

Slide 4 - Diapositive

werden
=
worden,
zullen
ich
werde
du
wirst
er/sie/es 
wer
wird
wir 
werden
ihr
werdet
sie
werden
Sie
werden
ik 
word
jij
wordt
hij/zij/het
wie
wordt
wij 
worden
jullie
worden
zij 
worden
wordt
Het rijtje 'sein', 'haben' & 'werden' moet je uit je hoofd leren!

Slide 5 - Diapositive

De onregelmatige werkwoorden: haben, sein & werden in de verleden tijd

Slide 6 - Diapositive

De werkwoorden haben, sein & werden in de verleden tijd
sein = zijn
haben = hebben
werden = worden, zullen
ich war
ich hatte
ich wurde
du warst
du hattest
du wurdest
er / sie / es war
er / sie / es hatte
er / sie / es wurde
wir waren
wir hatten
wir wurden
ihr wart
ihr hattet
ihr wurdet
sie / Sie waren
sie / Sie hatten
sie / Sie wurden
Ich bin gewesen. 
Ich habe gehabt.
Ich bin geworden. 
Het voltooid deelwoord

Slide 7 - Diapositive

Het zwakke werkwoord in de tegenwoordige tijd

Slide 8 - Diapositive

Hoofdregel (feesttenten)
FE-
ich
spiele
du
spielst
er / sie / es
spielt
wir
spielen
ihr
spielt
sie / Sie
spielen

Slide 9 - Diapositive

Uitzonderingen - (e)ettenten
ich
heiße
du 
heißt
er / sie / es
heißt
wir
heißen
ihr
heißt
sie / Sie 
heißen
de EETTENTEN-regel gebruik je als de stam op een -s, -ss, -ß, -x of -z eindigt.

Slide 10 - Diapositive

Uitzonderingen 
ich
arbeite
du 
arbeitest
er / sie / es
arbeitet
wir
arbeiten
ihr
arbeitet
sie / Sie 
arbeiten
Als de stam op een -d of -t eindigt, krijg je bij du, er/sie/es en de ihr-vorm een tussen -e!

Slide 11 - Diapositive

Uitzonderingen 
ich
öffne
du 
öffnest
er / sie / es
öffnet
wir
öffnen
ihr
öffnet
sie / Sie 
öffnen
Speciale werkwoorden (atmen, regnen, zeichnen, rechnen, öffnen) krijgen bij du, er/sie/es en ihr een tussen e. 
Dit geldt ook bij de werkwoorden: atmen, regnen, zeichnen & rechnen.

Slide 12 - Diapositive

Hoe gebruik je deze regels?
1. Neem de stam van het werkwoord 
2. Kijk welk persoonlijk voornaamwoord in de zin staat.
3. Kijk welke regel je moet toepassen. 
- stam op -s, -ss, -ß, -x, of -z = (E)ETTENTEN
- stam op -t of -d = tussen 'e'-regel
- een speciaal werkwoord = tussen 'e'-regel 
- niks bijzonders = FEESTTENTEN-regel. 

Slide 13 - Diapositive

Het zwakke werkwoord in de verleden tijd

Slide 14 - Diapositive

De verleden tijd
Ook bij atmen, begegnen, regnen, zeichnen en rechnen komt een extra -e. 

Slide 15 - Diapositive

Het zwakke werkwoord in de voltooide tijd

Slide 16 - Diapositive

Basisregel voor het voltooid deelwoord van zwakke werkwoorden
Het voltooid deelwoord wordt gevormd door: 

GE + STAM + T

Bijvoorbeeld:
hören - Wir haben es gestern schon gehört. 
spielen - Mein Hund hat mit meiner Katze gespielt. 

Slide 17 - Diapositive

Uitzondering 1
Het voltooid deelwoord van werkwoorden op -ieren wordt gevormd door: 

STAM + T

Bijvoorbeeld:
fotografieren - Was hast du fotografiert?

Slide 18 - Diapositive

Uitzondering 2
Als de stam van het werkwoord op -t of -d eindigt, vorm je het voltooid deelwoord als volgt:

GE + STAM + ET

Bijvoorbeeld:
reden - Ich habe gestern noch mit ihr geredet. 

Slide 19 - Diapositive

Uitzondering 3
Bij de werkwoorden: öffnen, atmen, regnen, zeichnen en rechnen vorm je het voltooid deelwoord als volgt:

GE + STAM + ET

Bijvoorbeeld:
öffnen - Ich habe das Fenster geöffnet. 

Slide 20 - Diapositive

Uitzondering 
Het voltooid deelwoord van werkwoorden met be- of ver- wordt gevormd door:

STAM + T

Bijvoorbeeld:
besuchen - Wir haben den Zoo besucht.

Slide 21 - Diapositive

Wat valt je op aan deze zinnen?
Wir haben es gestern schon gehört. 
Mein Hund hat mit meiner Katze gespielt. 
Was hast du fotografiert?
Wir haben den Zoo besucht. 

Slide 22 - Diapositive

Stappenplan
Om welk werkwoord gaat het?
1. Plaats dit werkwoord naar het einde van de zin en maak er als volgt een voltooid deelwoord van:
2. Wat is de stam van het werkwoord?
3. Eindigt de stam op –T, -D of het werkwoord op–IEREN? Zo ja, ga naar stap 4 of 5.
     Zo nee, regel: GE + STAM + T
4. Eindigt de stam op –IEREN, regel: STAM+T

5. Voeg het juiste hulpwerkwoord toe.

Slide 23 - Diapositive

Het sterke werkwoord in de tegenwoordige tijd

Slide 24 - Diapositive

a-Umlaut regel
fahren = rijden (sterk werkwoord)
Sterke werkwoorden met een a in de stam 
krijgen in de tegenwoordige tijd bij 
du en er/sie/es een Umlaut (puntjes). 
ich fahre
du fährst
er/sie/es fährt
wir fahren
ihr fahrt
sie/Sie fahren
Dezelfde uitgangen als het zwakke werkwoord, dus FEESTTENTEN. 

Slide 25 - Diapositive

e/i-Wechsel regel
spreken
sprechen
zien
sehen
ich spreche
ich sehe
du sprichst
du siehst
er/sie/es spricht
er/sie/es sieht
wir sprechen
wir sehen
ihr sprecht
ihr seht
sie/Sie sprechen
sie/Sie sehen
Een sterk werkwoord met een e in de stam krijgen in de tegenwoordige tijd bij du en er/sie/es een i(e) .
 
Lange –e wordt ie --> du siehst 
Korte –e wordt i --> du sprichst

Dezelfde uitgangen als het zwakke werkwoord, dus FEESTTENTEN. 

Slide 26 - Diapositive

Uitzonderingen op de e/i(e)-Wechsel regel
geven
geben
nemen
nehmen
ich gebe
ich nehme
du gibst
du nimmst
er/sie/es gibt
er/sie/es nimmt
wir geben
wir nehmen
ihr gebt
ihr nehmt
sie/Sie geben
sie/Sie nehmen
Let op: gehen, stehen, bewegen weliswaar sterk, maar er vindt geen e/i(e)-Wechsel plaats

Slide 27 - Diapositive

Bepaal dus wel eerst altijd of een werkwoord zwak of sterk is!

Slide 28 - Diapositive

Het sterke werkwoord in de verleden tijd

Slide 29 - Diapositive

De verleden tijd van sterke werkwoorden
Voordat je de uitgangen achter de stam kunt plaatsen moet je eerst weten hoe de stam in de verleden tijd eruit ziet. Bij sterke werkwoorden verandert die namelijk in de verleden tijd. 

Hoofdregel
Stam op -d of -t
Stam op s-klank
kommen
finden
lesen
ich
kam
fand
las
du
kamst
fandst
lasest
er/sie/es
kam
fand
las
wir
kamen
fanden
lasen
ihr
kamt
fandet
last
sie/Sie
kamen
fanden
lasen
Je moet dus een lijst met sterke werkwoorden uit je hoofd leren! Deze heeft de docent voor jou. 

Slide 30 - Diapositive

Het sterke werkwoord in de voltooide tijd

Slide 31 - Diapositive

Basisregel voor het voltooid deelwoord van sterke werkwoorden
Het voltooid deelwoord van sterke werkwoorden moet je simpelweg leren. 

Bijvoorbeeld:
beschrijven - beschreven / beschreiben - beschrieben
zwemmen - gezwommen / schwimmen - geschwommen
Je moet dus een lijst met sterke werkwoorden uit je hoofd leren! Deze heeft de docent voor jou. 

Slide 32 - Diapositive

De modale werkwoorden (Modalverben) in de tegenwoordige tijd

Slide 33 - Diapositive

Wiederholung (tegenwoordige tijd)

Slide 34 - Diapositive

Wiederholung (tegenwoordige tijd)

Slide 35 - Diapositive

De modale werkwoorden (Modalverben) in de verleden tijd

Slide 36 - Diapositive

HANDIGE TIP!
Stap 1: Leer de stam van de verleden tijd, dus konn-, muss-, durf-, woll- & wuss-.
Stap 2: Leer de uitgangen van de verleden tijd, dus: -te, -test, -te, -ten, -tet, -ten.

Slide 37 - Diapositive

HANDIGE TIP!
Stap 1: Leer de stam van de verleden tijd, dus konn-, muss-, durf-, woll- & wuss-.
Stap 2: Leer de uitgangen van de verleden tijd, dus: -te, -test, -te, -ten, -tet, -ten.

Slide 38 - Diapositive

Vragen?
Mail jouw docent!

Slide 39 - Diapositive