Havo 3 - Woche 4 - Stunde 1

Havo 3 - Woche 4 - Stunde 1
1 / 13
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 13 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Havo 3 - Woche 4 - Stunde 1

Slide 1 - Diapositive

Planung

  • Wochenaufgaben checken

  • Wiederholung: 1e, 4e, 3e naamval  - Aufgabe 18 & 23

  • Paragraf E: Grammatik A
       - Zinsontleding 1e en 4e naamval
       - Aufgabe 19, 20, 21, 22
       
Ziele

  • Je kunt het persoonlijk voornaamwoord als onderwerp en lijdend voorwerp gebruiken.

  • Je kunt het persoonlijk voornaamwoord als meewerkend voorwerp gebruiken.

Slide 2 - Diapositive

Wochenaufgaben checken
Verbessern: A, B, C, D, H 

Fertig

  • Paragraf G: Schreiben 
Kennen:
  • Slim Stampen A, B, C, D, H 
  • Slim Stampen B (kies 1, 2, 3 ,4 & invul 1, 2, 3, 4)
  • Slim Stampen overhoren N-D
  • Slim Stampen overhoren D-N

Slide 3 - Diapositive

Voorkennis
Onderstaande kennis heb je nodig voor de Grammatik van K5:
  • Personalpronomen 1e naamval (K1)
  • Personalpronomen 4e naamval (K7)
  • Personalpronomen 3e naamval (K9)
  • Voorzetsels met 4e & 3e naamval (K7 & K9)

Slide 4 - Diapositive

Voorkennis
Onderstaande kennis heb je nodig voor de Grammatik van K5

Personal pronomen 1e, 3e, 4e naamval

Slide 5 - Diapositive

Vaste voorzetsels met 4e naamval

Slide 6 - Diapositive

Vaste voorzetsels met 3e naamval

Slide 7 - Diapositive

Voorkennis
Machen: 
  • Paragraf E: Grammatik Aufgabe 18 & 23 
Zeit: 10 Minuten

Fertig = Lesen Informationen Grammatik A + sehen Video

Slide 8 - Diapositive

Paragraf E: Grammatik A
De naamvallen worden in het Duits niet alleen gebruikt na een voorzetsel, maar ook om aan te geven of het om het onderwerp, meewerkend voorwerp of lijdend voorwerp in een zin gaat. Als er geen voorzetsel in een zin staat, dan moet je ontleden om de juiste naamval te bepalen. Bijvoorbeeld:

Ich habe dich nicht in der Schule gesehen. (ich = ow & dich = lv)

Slide 9 - Diapositive

De 1e naamval (Nominativ) gebruik je als het persoonlijk voornaamwoord het onderwerp is van de zin.

Het onderwerp vind je door de vraag te stellen: wie of wat + persoonsvorm*? 
* De persoonsvorm vind je door de zin in een andere tijd te zetten of vragend te maken: Piet eet een appel - Piet at een appel - At piet een appen?

Slide 10 - Diapositive

De 4e naamval (Akkusativ) gebruik je als het persoonlijk voornaamwoord het lijdend voorwerp is van de zin.

Het lijdend voorwerp vind je door de vraag te stellen: wie of wat + persoonsvorm + onderwerp? 

Slide 11 - Diapositive

Gemeinsam besprechen: Fragen Aufgabe 19, 20, 21, 22

Selbstständig machen: Aufgabe 19, 20, 21, 22

Fertig = 
  • Slim stampen: Paragraf A, B, C, D, G, H, overhoren D-N & N-D
  • Verbessern: Paragraf A, B, C, D, H, G

Let op: alles van Slim Stampen moet deze week af zijn voor o/v/g + alle opdrachten van Paragraf A, B, C, D, H voldoende. 

An die Arbeit 

Slide 12 - Diapositive

Nächste Stunde

  • Paragraf E: Grammatik B: meerwerkend voorwerp 3e naamval


Slide 13 - Diapositive