nn5 3 vwo hfd 3 gramm wrdsrt aanw vragend onbep betr vnmw (1)

Grammatica woordsoorten
De woordsoorten "wie, wat, die en dat
1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Grammatica woordsoorten
De woordsoorten "wie, wat, die en dat

Slide 1 - Diapositive

Doel
Aan het eind van deze les weet je wat vragende, aanwijzend, betrekkelijke, onbepaalde voornaamwoorden  zijn en hoe je deze kan herkennen

Slide 2 - Diapositive

Wat weet je nog?
Herhaling woordsoorten
- vragend voornaamwoord
- betrekkelijk voornaamwoord
- onbepaald voornaamwoord
- onbepaald hoofdtelwoord

Slide 3 - Diapositive

Ik kan me NIETS meer herinneren.
A
vragend voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord
C
onbepaald voornaamwoord
D
onbepaald hoofdtelwoord

Slide 4 - Quiz

WIE van jullie heeft al geleerd voor de toetsweek?
A
vragend voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord
C
onbepaald voornaamwoord
D
onbepaald hoofdtelwoord

Slide 5 - Quiz

Het meisje DAT hem heeft geholpen, ken ik niet.
A
vragend voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord
C
onbepaald voornaamwoord
D
onbepaald hoofdtelwoord

Slide 6 - Quiz

SOMMIGE van jullie hebben al geleerd voor de toetsweek.
A
vragend voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord
C
onbepaald voornaamwoord
D
onbepaald hoofdtelwoord

Slide 7 - Quiz

Theorie

Slide 8 - Diapositive

Vragend voornaamwoord
Het vragend voornaamwoord verwijst naar personen of dingen die ergens naar 'vragen'.
De vragende voornaamwoorden zijn: wie, wiens, wat, wat voor (een), welk en welke

Wat hebben jullie in de vakantie gedaan?
Wie woont er in dat huis op de hoek van de straat?
Ik weet niet meer welk boek ik heb uitgeleend.


Slide 9 - Diapositive

Betrekkelijk voornaamwoord
Een betrekkelijk voornaamwoord wijst terug naar een woord dat eerder genoemd is. De bekendste betr. vnw'en zijn die, dat, wie en wat.

Soms kun je wie en wat vervangen door degene die of datgene wat.

De man die daar loopt, draagt een hoed.
Heb jij iets wat ik kan gebruiken?
Laat mij eens zien wat (datgene dat) je onder je tafeltje verbergt. 

Slide 10 - Diapositive

Onbepaald voornaamwoord
Een onbepaald voornaamwoord is alles, (n)iets, iedereen, alle(n), (n)iemand, men(igeen), het, (zo)iets, elk(e), ieder(e), menig(e), ene, (een) zekere, ander(e), vele(n), wat. Het is een woord dat verwijst naar een persoon of zaak die niet bepaald is. Je kunt dit voornaamwoord ook zelfstandig gebruiken, dus zonder dat er een zelfstandig naamwoord achter staat.

Heeft iedereen nog wat moois gekocht op vakantie?
Dit is alles wat men heeft meegenomen. 

Slide 11 - Diapositive

Wat is 'wat' of die of dat ?
Vragend voornaamwoord: begin van een vragende zin
                        Ik kan niet bedenken wat de beste manier is om te leren.
Betrekkelijk voornaamwoord: verwijst terug of vervangen door 'datgene wat'
                      Alles wat ik voor je gedaan heb, deed ik met plezier. (betr. vnw)
                     Wat zij laatst heeft verteld, moet je niet geloven. (betr. vnw m.i.a.)
Onbepaald voornaamwoord: vervangbaar door 'iets'
                    Heb jij laatst nog wat leuks gezien op tv?
Aanwijzend voornaamwoord: kun je vervangen door "deze" of  "dit". 
                     Vraag Ellen even of ze die cadeaus even wil aannemen.


Slide 12 - Diapositive

Begrijp je het?

Slide 13 - Diapositive

Ik weet niet WAT de oplossing is.
A
vragend voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord
C
onbepaald voornaamwoord
D
onbepaald hoofdtelwoord

Slide 14 - Quiz

Moet jij mij WAT vertellen?
A
vragend voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord
C
onbepaald voornaamwoord
D
onbepaald hoofdtelwoord

Slide 15 - Quiz

Kan je mij WAT bijschenken?
A
vragend voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord
C
onbepaald voornaamwoord
D
onbepaald hoofdtelwoord

Slide 16 - Quiz

WAT heb je in het weekend gedaan?
A
vragend voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord
C
onbepaald voornaamwoord
D
onbepaald hoofdtelwoord

Slide 17 - Quiz

Heb jij nog WAT kleingeld over?
A
vragend voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord
C
onbepaald voornaamwoord
D
onbepaald hoofdtelwoord

Slide 18 - Quiz

WIE van jullie gaat er naar dat toneelstuk, dat in de Stadsschouwburg speelt?
A
aanw vnw
B
betr vnw
C
vrgnd vnw
D
onbep vnw

Slide 19 - Quiz

Wie van jullie gaat er naar DAT toneelstuk, dat in de Stadsschouwburg speelt?
A
aanw vnw
B
betr vnw
C
vrgnd vnw
D
onbep vnw

Slide 20 - Quiz

Wie van jullie gaat er naar dat toneelstuk, DAT in de Stadsschouwburg speelt?
A
aanw vnw
B
betr vnw
C
vrgnd vnw
D
onbep vnw

Slide 21 - Quiz

Hoe heet DIE jongen ook alweer, die je in zo'n theater in Parijs hebt ontmoet?
A
aanw vnw
B
betr vnw
C
vrgnd vnw
D
onbep vnw

Slide 22 - Quiz

Hoe heet die jongen ook alweer, DIE je in zo'n theater in Parijs hebt ontmoet?
A
aanw vnw
B
betr vnw
C
vrgnd vnw
D
onbep vnw

Slide 23 - Quiz

WAT was de beste oplossing voor dit probleem? Alles wat je maar kon bedenken.
A
vrgnd vnw
B
betr vnw
C
onbep vnw
D
onbep vnw

Slide 24 - Quiz

Voor mijn verjaardag heb ik van ALLES wat gekregen wat ik graag wilde hebben.
A
vrgnd vnw
B
betr vnw
C
onbep vnw
D
onbep htw

Slide 25 - Quiz

Huiswerk
bl. 116: 5 en bl. 121: 3 en 4 (1 t/m 8) , foto van huiswerk in volgende sheets plaatsen. 

Slide 26 - Diapositive

Huiswerk

Slide 27 - Question ouverte

Huiswerk

Slide 28 - Question ouverte