1.3 en 1.4

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1

Nederlands

We kijken naar de losse woorden

Benoem de woordsoorten die je al kent:

1. werkwoord

2. .....

3.....

Grammatica en spelling (B-boek)

H 1                    WOORDSOORTEN (blz. 150 e.v.)

1.1                      Werkwoorden

1.2                     Naamwoorden

1.3                     Voornaamwoorden

1.4                     Voegwoord en voorzetsel

Lesdoel

1.3 Je herkent het persoonlijk, het bezittelijk en het aanwijzend voornaamwoord

1.4 Je herkent voegwoorden en voorzetsels

pers.vnw en bez.vnw

Aanwijzend voornaamwoord

• mensen, dier, dingen, planten, plaatsen, namen

     Bijv.: timmerman, aap, emmer, sanseveria, Breda, Sanne

• meestal kun je er een lidwoord voor zetten

    Bijv.: de dokter, de kat, het kastje, de cactus etc.

Voegwoord

• Geeft extra informatie over een znw                                                                       

Het was een gezellige avond.

• bnw staat meestal voor een znw

      Die rode auto daar, is van mij.

• Maar soms staat het ook meer achteraan 

      De tandartsassistente is altijd erg lief voor mij.

Voorzetsels

• Persoonsvorm
• Infinitief
• Voltooid deelwoord
• Tegenwoordig deelwoord

Aan de slag

GS 1.3, opdracht 3, 5

GS 1.4, opdracht 1, 4

KLAAR?

De extra opdrachten

tot de volgende les