Grammatica: woordsoorten 1.3 en 1.4

Nederlands
Grammatica Hoofdstuk 1
Woordsoorten
Let op: Toets week dinsdag 9 maart
1 / 16
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 16 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Nederlands
Grammatica Hoofdstuk 1
Woordsoorten
Let op: Toets week dinsdag 9 maart

Slide 1 - Diapositive

Terugkijken vorige les:

Slide 2 - Diapositive

Woordsoorten

Slide 3 - Carte mentale

Dave wil langskomen om iets over de sportdag te vertellen.
Wat is vertellen?
A
Persoonsvorm
B
Voltooid deelwoord
C
Infinitief
D
Tegenwoordig deelwoord

Slide 4 - Quiz

Joost was onder de indruk van het bezoek.
Wat is Joost?
A
Zelfstandig naamwoord
B
Lidwoord
C
Bijvoegelijke naamwoord
D
Voorzetsel

Slide 5 - Quiz

Bijvoeglijk naamwoord
  • Kan ook een werkwoord zijn
  • Zo kort mogelijk
  • Het bestede geld was verdwenen = bijvoeglijk
  • Hij besteedde het geld = persoonsvorm

Slide 6 - Diapositive

Lesdoelen

- Je herkent het persoonlijk, bezittelijk en aanwijzend voornaamwoord

- Je herkent voegwoorden en voorzetsels

Tekst

Slide 7 - Diapositive

Voornaamwoorden:

- Persoonlijke voornaamwoorden duidt iets of iemand aan

ik, jij, mij, hij, hem, haar, hen, hun

-Bezittelijke voornaamwoorden geven bezit aan, van wie iets is

mijn jas, haar fiets, onze hond

- Aanwijzende voornaamwoorden

Verwijst naar iets: deze, die, dat, zulke, zo'n

Slide 8 - Diapositive

Vanavond ga IK naar de film.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
lidwoord
D
voorzetsel

Slide 9 - Quiz

De stagiaires deden hun werk naar behoren. Wat is hun?
A
Persoonlijk
B
Aanwijzend
C
Bezittelijk
D
Geen van allen

Slide 10 - Quiz

Dit gebouw staat hier al bijna 100 jaar.
Wat is dit?
A
Persoonlijk
B
Bezittelijk
C
Aanwijzend
D
Geen van allen

Slide 11 - Quiz

Noem 5 voegwoorden (verbindt 2 zinnen met elkaar

Slide 12 - Question ouverte

Uitleg voorzetsels/voegwoorden

- Voegwoorden staan meestal tussem 2 zinnen maar kunnen ook vooraan in de zin staan

Maar, omdat, toen, aangezien, en, terwijl

- Voorzetsels staan meestal voor of achter een zelfstandig naamwoord - de brug over

Slide 13 - Diapositive

Maak de opdrachten in Teams

Slide 14 - Diapositive

Lesdoelen

- Je herkent het persoonlijk, bezittelijk en aanwijzend voornaamwoord

- Je herkent voegwoorden en voorzetsels

Tekst

Slide 15 - Diapositive

Succes met de toets

Slide 16 - Diapositive