Werkwoordspelling t.t. stappenplan

• Spelling
• Basisschool
• Groep 7,8

Werkwoordspelling t.t. stappenplan

herhaling

Lesdoel

Ik kan het stappenplan in de werkwoordspelling (t.t.)  gebruiken.

woordbegrip 

t.t.

tegenwoordige tijd

Nu...op dit moment.

woordbegrip

Persoonsvorm is altijd een werkwoord.

De persoonsvorm is altijd één woord.

stap 1

Zoek het onderwerp

Het onderwerp kan een mens, dier of ding zijn.

Het onderwerp kan één maar ook meerdere woorden zijn.

Het onderwerp kan een mens, dier of ding zijn.

De jongen gaat naar de sportschool toe. 

Vraagzin: Gaat de jongen naar de sportschool?

Wie of wat gaat naar school?

Antwoord: de jongen. 

De jongen is het onderwerp.

Het onderwerp kan één maar ook meerdere woorden zijn.

Het lange springtouw is stuk

Vraagzin: Is het lange springtouw stuk?

Wie of wat is stuk?

Antwoord: het lange springtouw. 

het lange springtouw is het onderwerp.

We gaan even oefenen.

Hoe herken je het onderwerp in een zin?

1. Het onderwerp is altijd het langste woord in de zin.
2. Het onderwerp kun je vinden door te vragen wie/wat + het werkwoord.
3. Het onderwerp staat altijd vooraan in de zin.
4. Het onderwerp eindigt altijd op een klinker.

Wat is het onderwerp van de zin
'De kinderen spelen in de tuin'?

1. de kinderen
2. in de tuin

Wat is het onderwerp van de zin
'Mijn moeder bakt een taart'?

1. mijn moeder
2. een taart

Wat is het onderwerp van de zin
'De kat speelt buiten'?

1. buiten
2. de kat

Ruim even op

Stap 2

Is het onderwerp 

enkelvoud of meervoud?

De jongen gaat naar de sportschool toe. 

We weten dat het onderwerp 

De jongen is

Is het onderwerp (de jongen) enkelvoud of meervoud?

Het lange springtouw is stuk

We weten dat het onderwerp 

het lange springtouw is

Is het onderwerp (de lange springtouw) enkelvoud of meervoud?

De kinderen spelen in de tuin

We weten dat het onderwerp 

de kinderen is

Is het onderwerp (de kinderen) enkelvoud of meervoud?

Mijn moeder bakt een taart

We weten dat het onderwerp 

mijn moeder is

Is het onderwerp 

(mijn moeder) 

enkelvoud of meervoud?

We gaan even oefenen.

Is 'katten' enkelvoud of meervoud?

1. Enkelvoud
2. Meervoud

Is 'kinderen' enkelvoud of meervoud?

1. Enkelvoud
2. Meervoud

Is 'tafel' enkelvoud of meervoud?

1. Enkelvoud
2. Meervoud

Is 'auto's' enkelvoud of meervoud?

1. Enkelvoud
2. Meervoud

Is 'huis' enkelvoud of meervoud?

1. Enkelvoud
2. Meervoud

Is 'boeken' enkelvoud of meervoud?

1. Enkelvoud
2. Meervoud

Ruim even op

Stap 3 A 

Ik of de ander?

Is het onderwerp enkelvoud?

Dan hebben we het over

ik

(of)

de ander

 

Stap 3 B

de groep

Is het onderwerp meervoud?

Dan hebben we het over een groep mensen / dingen.

 

Stap 4

Schrijf je de stam, stam + t of het hele werkwoord?

Lopen

Ik ____________________op straat.

Stap 1. Onderwerp (wie of wat?)

Stap 2. Enkelvoud of meervoud

Stap 3. Is het ik, de ander, de groep?

Stap 4. Is het stam, stam + t of 

het hele werkwoord?

schrijven

Piet ____________________in een boek.

Stap 1. Onderwerp (wie of wat?)

Stap 2. Enkelvoud of meervoud

Stap 3. Is het ik, de ander, de groep?

Stap 4. Is het stam, stam + t of 

het hele werkwoord?

voetballen

Wij ____________________ op straat.

Stap 1. Onderwerp (wie of wat?)

Stap 2. Enkelvoud of meervoud

Stap 3. Is het ik, de ander, de groep?

Stap 4. Is het stam, stam + t of 

het hele werkwoord?

We gaan even oefenen.

Wanneer het onderwerp ik is,
schrijf je

1. de stam
2. stam + t
3. het hele werkwoord

Wanneer het onderwerp hij is,
schrijf je

1. de stam
2. stam + t
3. het hele werkwoord

Wanneer het onderwerp jullie is,
schrijf je

1. de stam
2. stam + t
3. het hele werkwoord

Wanneer het onderwerp
de chocolaatjes is,
schrijf je

1. de stam
2. stam + t
3. het hele werkwoord

Wanneer het onderwerp
het lelijke eendje is,
schrijf je

1. de stam
2. stam + t
3. het hele werkwoord

Ruim even op

Even herhalen

Werkwoordspelling Tegenwoordige Tijd volg je de volgende stappen.

Stap 1. Onderwerp (wie of wat?)

Stap 2. Enkelvoud of meervoud

Stap 3. Is het ik, de ander, de groep?

Stap 4. Is het stam, stam + t of

het hele werkwoord?

verwerkingsopdracht