afsluiting 1mh

• Duits
• Middelbare school
• mavo, havo
• Leerjaar 1,2

afsluiting 1mh

vmbo gt-h boek 1 en 2 

inhoud

- persoonlijk voornaamwoord

- haben en sein

- regelmatige werkwoorden (stam en vervoeging)

- geslachtsregels

- lidwoorden

- bezittelijk voornaamwoord

- hoofdtelwoorden

- vraagwoorden

- hoofdletters

- umlaut

persoonlijk voornaamwoord

afgekort: idewis

ik	ich
jij	du
hij, zij het	er, sie, es
wij	wir
jullie	ihr
zij, u	sie, Sie

Hoe onthoud je het persoonlijk voornaamwoord

1. Door jezelf af te vragen wie, wat, waar enz.
2. IDEWIS
3. Door er der, die of das voor te zetten
4. Door bij je buurman te kijken

Het persoonlijk voornaamwoord: u

1. Sie
2. sie
3. wir
4. ihr

Het persoonlijk voornaamwoord: jij

1. ich
2. er
3. du
4. sie

persoonlijk voornaamwoord
jullie

1. wir
2. ihr
3. er
4. es

Het persoonlijk voornaamwoord: wij

1. ihr
2. er
3. wir
4. sie

Het persoonlijk voornaamwoord: het

1. er
2. es
3. Sie
4. wir

Het persoonlijk voornaamwoord: ik

1. ich
2. du
3. wir
4. ihr

Persoonlijk voornaamwoord:
zij

1. sie
2. Sie
3. du
4. es

Het persoonlijk voornaamwoord: hij

1. sie
2. er
3. wie
4. es

 Persoonlijk vnw. sein haben

NL	pers. vnw.	sein	haben
ik	ich	bin	habe
jij	du	bist	hast
hij, zij, het	er, sie, es	ist	hat
wij	wir	sind	haben
jullie	ihr	seid	habt
zij, u	sie, Sie	sind	haben

wir = haben
Ihr = ???
Sie/sie = haben

1. habst
2. habbet
3. habte
4. habt

Vul de juiste uitgang bij haben/sein in

Ich (haben)

1. haben
2. habe
3. hat

Er............ (haben)

1. habet
2. hast
3. habt
4. hat

er ........ (sein)

1. bist
2. seid
3. ist
4. sind

du .................... (sein)

1. bist
2. bin
3. ist

es .................... (haben)

1. habt
2. hast
3. haben
4. hat

haben: wir

1. habt
2. habe
3. haben
4. sind

Vul de juiste uitgang bij haben/sein in:
Ich (sein)

1. bin
2. bist
3. ist
4. sind

sein: ihr

1. sind
2. seit
3. seid

sein: ihr

1. sind
2. seit
3. seid
4. ist

wir (sein )

1. seien
2. sind
3. sein
4. bist

regelmatige werkwoorden

1. van het hele werkwoord moet je -en of -n afhalen voor de stam.

2. kijk voor welke persoon je het werkwoord moet vervoegen.

3. plak achter de stam de uitgang 

i	d	e	w	i	s/S
e	st	t	en	t	en

bijzondere werkwoorden

stam op een d of t --> voor de uitgang een extra e

voorbeeld: reden --> du redest

stam op een s klank --> bij du alleen een t ipv st 

voorbeeld: heißen --> du heißt

voltooid deelwoord maken

regelmatige werkwoorden: ge + stam + t

*haben: gehabt

*sein: geworden

haben en sein zijn regelmatige werkwoorden

1. ja
2. nee

Hoe vervoeg je een (regelmatig) werkwoord?

1. stam
2. uitgang
3. stam + uitgang

uitgang bij regelmatige werkwoord

ich = stam +

1. e
2. st
3. t
4. en

uitgang bij regelmatige werkwoord

du = stam +

1. e
2. st
3. t
4. en

uitgang bij regelmatige werkwoord

er = stam +

1. e
2. st
3. t
4. en

uitgang bij regelmatige werkwoord

Sie = stam +

1. e
2. st
3. t
4. en

uitgang bij regelmatige werkwoord

wir = stam +

1. e
2. st
3. t
4. en

Duitse lidwoorden

Bepaald lidwoord: 

de/het = der, die of das 

Onbepaald lidwoord:

een = ein of eine of keine(=geen)

mannelijk (der + ein)

= lidwoord dat hoort bij mannelijke woorden

* dagen                                  * mannelijke personen

* maanden                           * mannelijke dieren

* jaargetijden                      * mannelijke beroepen/functies

vrouwelijk (die + eine)

- vrouwelijke personen en vrouwelijke dieren

- de meeste woorden die eindigen op -e 

- woorden die eindigen op -heit, -keit, -schaft, -ung,...

Onzijdig (das + ein)

Vaak! In het Nederlands 'het' = in het Duits 'das'

Verkleinwoorden zijn ook altijd onzijdig!

eindigend op: -chen, -lein, 

DE LIDWOORDEN

mannelijk	vrouwelijk	onzijdig	meervoud
der	die	das	die
ein	eine	ein	keine / X

Het lidwoord van het meervoud is altijd die

Bezittelijke voornaamwoorden

bezittelijk voornaamwoord

	der/das of ein	die/die of (k)eine
ik/mijn	mein	meine
je/jouw	dein	deine
hij/zijn	sein	seine
wij/ons/onze	unser	unsere
jullie/jullie	euer	eure
zij/hun u/uw	ihr Ihr	Ihre Ihre

De bezittelijke voornaamwoorden horen bij de:

1. EIN-GROEP
2. DER-GROEP

Bezittelijk voornaamwoord:
mijn

1. sein(e)
2. ihr(e)
3. mein(e)
4. dein(e)

Bezittelijk voornaamwoord:
vertaal: haar

1. unser
2. euer
3. ihr
4. sie

Bezittelijk voornaamwoord:
vertaal: uw

1. Ihr-
2. ihr-
3. dein
4. euer

Bezittelijk voornaamwoord:
mijn

1. sein(e)
2. mein(e)

Bezittelijk voornaamwoord:
haar

1. sein(e)
2. ihr(e)
3. mein(e)
4. dein(e)

Bezittelijk voornaamwoord:
vertaal: uw

1. Ihr(e)
2. ihr(e)
3. dein(e)
4. euer(e)

Bezittelijke voornaamwoorden
(mijn) ......... Mutter

1. mein
2. meine

eure
bezittelijk voornaamwoord?

1. ja
2. nein

overige onderwerpen

- hoofdletters

- umlaut

- vraagwoorden*

*ook deze zijn erg belangrijk