3HV - SO Unidad 2

SO U2
- woordjes H2 2.1/ 2.2/ 2.3 NL-SP  
- roze wwblad 25 t/m 50 S-N 
- gerundio (regelmatig + onregelmatig)
- de toekomende tijd (futuro) (Ir + a + hele ww)
- de presente perfecto (regelmatig en onregelmatig) (haber + volt. dw.)
- werkwoorden vervoegen (regelmatig/ onregelmatig/ wederkerend)
- vraagwoorden NL --> SP
- ser, estar, hay (kennen + kiezen + vervoegen)
- wederkerende werkwoorden vervoegen



1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 29 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

SO U2
- woordjes H2 2.1/ 2.2/ 2.3 NL-SP  
- roze wwblad 25 t/m 50 S-N 
- gerundio (regelmatig + onregelmatig)
- de toekomende tijd (futuro) (Ir + a + hele ww)
- de presente perfecto (regelmatig en onregelmatig) (haber + volt. dw.)
- werkwoorden vervoegen (regelmatig/ onregelmatig/ wederkerend)
- vraagwoorden NL --> SP
- ser, estar, hay (kennen + kiezen + vervoegen)
- wederkerende werkwoorden vervoegen



Slide 1 - Diapositive

Vocabulario

2.1 -> Klik HIER


2.2 -> Klik HIER


2.3 -> Klik HIER


Aanvullende werkwoorden -> Klik HIER

Oefentoets Socrative
Inlog: toets2022

Slide 2 - Diapositive

Gerundio

"iets aan het doen zijn"


- Gaat altijd samen met het (vervoegde) werkwoord ESTAR.


- AR --> ANDO

- ER --> IENDO

- IR --> IENDO


- VB. Ik ben aan het lopen

           Estoy caminando


Slide 3 - Diapositive

Gerundio
Maak DEZE oefening om met de gerundio te oefenen...

Kijk eventueel het filmpje met de uitleg in de slide hierna...

Slide 4 - Diapositive

Uitzonderingen Gerundio
Decir - diciendo
Dormir - durmiendo
Ir - yendo
Venir - viniendo
Morir - muriendo
Leer - leyendo
Pedir - pidiendo
Creer - creyendo
Reír - riendo
Vestir - vistiendo

Slide 5 - Diapositive

Perfecto
Gaat ALTIJD samen met het hulpwerkwoord HABER en kan dus nooit alleen staan!!!! vb. He hablado con mi tío 

Er zijn een aantal onregelmatige ww, zie volgende slide!

Bij wederkerende ww komt het wederkerende deel vooraan het werkwoord te staan!! vb. Ducharse - Me he duchado

Klik HIER om extra te oefenen met de perfecto!

Slide 6 - Diapositive

Perfecto (uitzonderingen)
abrir - abierto
decir - dicho
escribir - escrito
ir - ido
hacer - hecho
poner - puesto
ver - visto
volver - vuelto
romper - roto
ser - sido
morir - muerto

Slide 7 - Diapositive

Futuro
Vervoeging van het werkwoord IR + A + hele werkwoord. 
vb. voy a estudiar, vas a estudiar, va a estudiar, etc.

Bij wederkerende ww komt het wederkerende deel (in de juiste persoon vervoegd) vooraan het werkwoord te staan!!
vb. Ducharse - Me voy a duchar

Klik HIER om extra te oefenen met de futuro!

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

ww met klinkerverandering
  1.  Klinkerwisseling vindt plaats bij de laatste klinker in de stam.
  2. BEHALVE bij de nosotros en vosotros- vorm
  3. Je hebt een ww met klinkerverandering vervoegd

Voorbeeld:
Acostarse - ME acUEsto, TE acUEstas, SE acUEsta, NOS acostamos,   
 OS acostáis, SE acUEstan

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

!!!!!!LET OP!!!!!!
alle ww die eindigen op -ecer/-ocer/-ucir hebben bij ik-persoon c --> zc

Parecer --> parezco
Conocer --> conozco
Conducir --> conduzco

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Werkwoorden

Opdracht 1 - klinkerwisseling: deze link

Opdracht 2 - gustar: deze link

Opdracht 3 - wederkerende ww: deze link


Oefen ook op:  verbuga.eu.  

ww: empezar, querer, preferir, volver, jugar, pedir 

tijd: presente

Slide 16 - Diapositive

Regelmatige ww vervoegen

Verbos -ar oefenen: klik hier
Verbos -er oefenen: klik hier
Verbos -ir oefenen: klik hier
Llamarse + er/ar/ir: klik hier


Slide 17 - Diapositive

De 3 categorieën vraagwoorden

Slide 18 - Diapositive

Categorie 1: eenvoudig
¿ Dónde?         Waar
¿A dónde?       Waarheen
¿De dónde?     Waar vandaan
¿ Cuándo?      Wanneer
¿ Cómo?          Hoe
¿ Por qué?      Waarom

Slide 19 - Diapositive

Categorie 2
Deze vraagwoorden nemen het geslacht en getal van het zelfstandig naamwoord waar ze bij horen over.
   

¿Quién? ¿Quiénes?                  🡪 Wie?
¿Cuánto/a? ¿Cuántos/as?    🡪 Hoeveel?
LET OP!!
Als Cuánto met het werkwoord COSTAR (kosten) wordt gebruikt verandert cuánto niet!!!

Slide 20 - Diapositive

Categorie 3:        qué - wat, cuál(es) - wat/welke (alleen achter ww SER)
Qué en cuál = WAT en WELKE





Slide 21 - Diapositive

Blauwe grammatica boekje

Ejercicios 21 y 22
Página 20 y 21

Slide 22 - Diapositive

Ser, estar, hay
Deze drie werkwoorden betekenen allemaal 'zijn', toch zit er een verschil onderling.

Zoals op de afbeelding hiernaast te zien is gebruik je:
- ser bij vaste omstandigheden/ eigenschappen. 
- estar bij plaatsbepalingen en NIET vaste omstandigheden.
- hay bij er is/ er zijn. Wordt ingezet zodra het woord erna een hoeveelheid aangeeft. Getallen; uno, dos, tres, etc. Onbepaalde lidwoorden; un/unos, una/unas. Hoeveelheden uitgedrukt in woorden; mucho, poco, bastante, etc.

Tip: lees de volgende slide ook goed door!!! 

Maak eerst de opdrachten op de  slides hierna...

Slide 23 - Diapositive

Hay/ser/estar (zijn)
Bij 'zijn' altijd de top 3 volgen:

1. Hay (staat er letterlijk 'er is' of 'er zijn' in de zin?)

2. Estar (kun je 'zijn' vervangen door 'zich bevinden'?)

3. Ser (in de overige gevallen). 

Let op: je kunt je ook in een tijdelijke emotionele staat bevinden. Bijv. verdrietig, boos, verliefd etc. Ook dan gebruik je 'estar'.

Slide 24 - Diapositive

HAY
Hay kent maar één vervoeging en dat is 'hay'. 
Hay gebruik je zodra je kan zeggen 'er is/ er zijn'. 
Bijv. er zijn veel leerlingen in de klas - hay muchos alumnos en la clase.

Zodra je een nummer (1, 2, 3, etc.), een onbepaald lidwoord (un/unos, una/ unas), een hoeveelheidswoord (mucho/ poco/ demasiado, etc) ziet staan, dan gebruik je ook het werkwoord hay.

Opdracht 1 - kiezen uit ser, estar, hay
Opdracht 2 - kiezen uit estar en hay
Opdracht 3 - kiezen uit ser, estar, hay

Slide 25 - Diapositive

SER
Ser wordt gebruikt bij vaste eigenschappen. 
Bijv. Ik ben blond, jij bent Nederlander of zij heet Daphne. 
Er wordt van uitgegaan dat dit eigenschappen zijn die eigenlijk niet kunnen veranderen. 

Slide 26 - Diapositive

ESTAR
Estar wordt gebruikt bij plaatsbepaalingen. Bijv. ik ben in Nederland. Eigenlijk zeg je dan, ik bevind mij in Nederland. Zodra je het werkwoord 'zijn' kan vervangen door 'bevinden' dan weet je dat je estar moet gebrijken.
Bijv. ik ben op school - ik bevind mij op school.

Let op: dit werkwoord draagt accentjes ;)

Slide 27 - Diapositive

Wederkerende werkwoorden
Het werkwoord 'llamarse' is een wederkerend werkwoord. Zo een ww kun je herkennen aan de 'SE' achter het woord. Denk hierbij aan het NL - ik was mij, jij wast jou, etc.

'SE' haal je van het ww af en plaats je helemaal naar voren en zet je in de persoon waarin je wil praten. Vervolgens ga je de stam maken door ar/er/ir van het woord af te halen. Het enige wat je dan nog hoeft te doen is het ww in de juiste persoon te zetten door er de juiste uitgang aan vast te plakken.

Opdracht 1 Invulopdr - met ww peinarse (zelfde vervoegingen als bij llamarse)
Opdracht 3 Zoek de uitdaging en leer meer over wederkerende werkwoorden!!

Slide 28 - Diapositive

Slide 29 - Diapositive