Bloed en geneesmiddelen

Herhaling lessen
In deze les ga je kennis opfrissen.

Hc hart en bloedvaten
Hc bloed
HCG en schema geneesmiddelenkennis H6 (bloed)





1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
anatomie en geneesmiddelenMBOStudiejaar 3

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 4 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Herhaling lessen
In deze les ga je kennis opfrissen.

Hc hart en bloedvaten
Hc bloed
HCG en schema geneesmiddelenkennis H6 (bloed)





Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Vidéo

Vanuit welke ruimte in het hart stroomt zuurstofarm bloed de longslagader in?
A
Vanuit de rechter boezem
B
vanuit de linkerboezem
C
Vanuit de rechterkamer
D
vanuit de linkerkamer

Slide 3 - Quiz

In welk deel van het hart komt de longader het hart binnen?
A
in de rechterboezem
B
In de linkerboezem
C
in de rechterkamer
D
in de linkerkamer

Slide 4 - Quiz

Vene
Arterie
Dunne wand
Afvalstoffen
Dikke elastische wand
Kleppen
Zuurstofarm bloed
Geen kleppen
Zuurstofrijk bloed

Slide 5 - Question de remorquage

Welke slagader bevat zuurstofrijk bloed?
A
de longslagader
B
de onderste holle ader
C
de grote lichaamsslagader (aorta)
D
de bovenste holle ader

Slide 6 - Quiz

Slide 7 - Vidéo

bloedcellen
erytrocyten = rode bloedcellen => zuurstoftransport
leukocyten = witte bloedcellen => afweer
trombocyten = bloedplaatjes => bloedstelping/bloedstolling

Slide 8 - Diapositive

Welke bloedcellen zijn betrokken bij de bloedstolling?

Slide 9 - Question ouverte

Doel van bloedstolling
Verdedigingsmechanisme van het lichaam:

1 voorkomt bloedverlies
2 verhindert het binnendringen van micro-organismen bij beschadigingen van huid en slijmvliezen.

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Vidéo

vitamine K
Vitamine K wordt door bacteriën in onze darm gevormd.
Vitamine K helpt bij het aanmaken van protrombine.
Vitamine K is dus nodig bij het stollen van het bloed.

Slide 12 - Diapositive

trombose
Bij trombose is er sprake van bloedstolling binnen het hart-/vaatstelsel.

veneuze trombose: stolsel in een ader (bijv. longembolie)
arteriële trombose: stolsel in een slagader (bijv. hartinfarct)

Slide 13 - Diapositive

Geneesmiddelen bij bloedstolling
Geneesmiddelgroepen die de bloedstolling kunnen verminderen:
  1. trombocytenaggregatieremmers of plaatjesremmers
  2. vitamine K-antagonisten
  3. direct werkende anticoagulantia
  4. heparines

Slide 14 - Diapositive

Plaatjesremmers (trombocytenaggregatieremmers): verschillende functies/doelen

  1. remmen bloedplaatjesaggregatie en zorgen voor vasoconstrictie (acetylsalicylzuur en carbasalaatcalcium)
  2. remmen bloedplaatjesaggregatie (clopidogrel, prasugrel, ticagrelor)
  3. remmen bloedplaatjesadhesie, bloedplaatjesaggregatie en zorgen voor vasoconstrictie (dipyridamol) 

Vaak profylactisch gebruik NA een hartinfarct of herseninfarct (CVA of TIA)

Slide 15 - Diapositive

Welk geneesmiddel behoort NIET tot de plaatjesremmers of trombocytenaggregatieremmers?
A
acenocoumarol
B
acetylsalicylzuur
C
carbasalaatcalcium
D
clopidogrel

Slide 16 - Quiz

Wat is trombocytenaggregatie of bloedplaatjesaggregatie?
A
het hechten van de bloedplaatjes aan de vaatwand
B
de vorming van fibrinedraden
C
verwijden van de bloedvaten
D
vorming van vitamine K

Slide 17 - Quiz

Wat is vasoconstrictie?
A
het construeren van netwerkdraden
B
het dunner maken van het bloed
C
het verwijden van de bloedvaten
D
Het vernauwen van de bloedvaten (samentrekken)

Slide 18 - Quiz

Wat is het doel van vitamine K-antagonisten?
A
het verwijden van bloedvaten
B
het versnellen van de bloedstolling
C
het vernauwen van bloedvaten
D
ervoor zorgen dat het bloed minder snel stolt

Slide 19 - Quiz

Vitamine K-antagonisten of coumarinen
antagonisten: hebben een tegengestelde werking
Doel: Ze zorgen ervoor dat het bloed MINDER SNEL STOLT.
Toedienen: oraal 
Gebruik van deze middelen wordt begeleid en gecoördineerd door de trombosedienst. 

Vaak profylactisch gebruik .
Voorbeelden: acenocoumarol (kortwerkend) en fenprocoumon (werkt enkele dagen).


Slide 20 - Diapositive

Interacties bij Vit.-K-antagonisten
Alleen de pijnstiller Paracetamol mag gebruikt worden bij gelijktijdig gebruik van Vitamine K-antagonisten.

NSAID's versterken de werking van de vitamine K-antagonisten. 

NSAID's + vitamine K-antagonisten zorgen voor overdosering en dus wordt de bloedstollingstijd dan verlengd (risico op inwendige bloedingen).

Slide 21 - Diapositive

Welke pijnstiller verlengt de stollingstijd NIET extra bij gebruik van vitamine K-antagonisten
A
ibubrofen
B
diclofenac
C
paracetamol
D
naproxen

Slide 22 - Quiz

Direct werkende anticoagulantia
Toedienen: enteraal en parenteraal (buiten de darm om).
Doel: remmen van een van de stollingsfactoren.
Doac: Direct werkende Orale Anticoagulantia (oraal, enteraal).

Veel gebruikte DOAC's: dabigatran, rivaroxaban, apixaban (oraal, enteraal).

Na operatie en dan soms ook nog thuis injecties zetten: nadroparine en dalteparine


Slide 23 - Diapositive

Welk geneesmiddelen uit de groep Direct werkende anticoagulantia worden per injectie toegediend?
A
dabigatran
B
nadroparine
C
rivaroxaban
D
apixaban

Slide 24 - Quiz

Trombolytica
Doel: oplossen van reeds gevormde bloedstolsels en bloedproppen.

Toediening: in ziekenhuis parenteraal.
Voorbeeld: bij een hartinfarct of acute beroerte

Geneesmiddel: alteplase.

Slide 25 - Diapositive

Slide 26 - Vidéo

Opdracht: Klik op onderstaande link (of kopieer) en lees de informatie over veilige naaldsystemen 
https://www.nhg.org/sites/default/files/content/nhg_org/uploads/achtergrondinformatie_veilige_naaldsystemen_2018.pdf

Er zijn 3 systemen van beveiligings- en beschermingsmechanismen bij injectienaalden (nhg.org, 2018)

Slide 27 - Diapositive

Hoe heet het systeem waarbij de naald na het prikken automatisch terugschiet in de spuit?

Slide 28 - Question ouverte

Opdracht injecteren
Bestudeer/leer de volgende protocollen uit jullie MTH-protocollenboek:

1.  klaarmaken van een injectie
2. subcutaan injecteren (s.c.)
3. intramusculair injecteren (i.m.)
4. intracutaan injecteren (i.c.)

Slide 29 - Diapositive

Wat vond je van deze les?

Slide 30 - Question ouverte