Stroomsterkte = de hoeveelheid deeltjes die in een seconde op een bepaalde plek door de draad stromen
Slide 8 - Diapositive
Slide 9 - Diapositive
Slide 10 - Diapositive
Paragraaf 2
Spanning
Spanningsbronnen
Batterijen in serieschakeling
Netspanning (230 volt uit het stopcontact)
Slide 11 - Diapositive
Paragraaf 2
Spanning
Spanning (U) meet je in volt (V).
Spanning = Verschil in elektrische energie die het deeltje op 2 punten in de stroomkring heeft.
Slide 12 - Diapositive
Paragraaf 2
Spanningsbronnen:
Lichtnet
batterij
accu
dynamo
Slide 13 - Diapositive
Paragraaf 2
Spanningsbronnen
Een kleine batterij levert ongeveer 1,5 volt
Een stopcontact levert ongeveer 230 volt
Een (elektrische) trein rijdt op 1500 volt
Slide 14 - Diapositive
Paragraaf 2
Batterijen in serieschakeling
Vaak heb je meer dan een batterij nodig om
aan de juiste spanning te komen.
Je moet de batterijen in serie schakelen.
Als je dit (goed) doet mag je de spanning optellen.
Slide 15 - Diapositive
Spanning zegt iets over:
A
Hoeveel deeltjes er langs 'stromen'
B
Hoe 'snel' de deeltjes gaan
C
Verschil in elektrische energie op 2 punten in stroomkring
D
Hoe 'energiek' een deeltje is
Slide 16 - Quiz
Hoeveel spanning komt er thuis uit een stopcontact?
A
22 volt
B
23 volt
C
220 volt
D
230 volt
Slide 17 - Quiz
Als je 4 batterijen van 1,5 volt in serie schakelt, dan krijg je een totale spanning van:
A
5,5 volt
B
6,0 volt
C
2,66 volt
D
2,5 volt
Slide 18 - Quiz
Paragraaf 3
Symbolen
Serieschakeling
Parallelschakeling
Slide 19 - Diapositive
Paragraaf 3
Symbolen
Slide 20 - Diapositive
Paragraaf 3
Serieschakeling
In een serieschakeling is de stroomsterkte overal gelijk.
Als 1 lampje kapot gaat, wordt de
stroomkring onderbroken en gaan
de andere lampjes ook uit.
Slide 21 - Diapositive
Paragraaf 3
Parallelschakeling
In een parallelschakeling is de spanning overal gelijk.
Dit wordt ook bij je thuis gebruikt. Als
een lamp kapot gaat, blijft de
koelkast wel gewoon werken.
Slide 22 - Diapositive
Slide 23 - Diapositive
Slide 24 - Diapositive
Draad
Batterij
Lamp(je)
Schakelaar
Motor(tje)
Stopcontact
Slide 25 - Question de remorquage
In een serieschakeling is de:
A
Stroomsterkte overal gelijk
B
Spanning overal gelijk
C
Energie overal gelijk
D
Vermogen overal gelijk
Slide 26 - Quiz
In een parallelschakeling is de:
A
Stroomsterkte overal gelijk
B
Spanning overal gelijk
C
Energie overal gelijk
D
Vermogen overal gelijk
Slide 27 - Quiz
Paragraaf 4
Vermogen
Vermogen vertelt je hoeveel elektrische energie een apparaat in 1 seconde verbruikt.
Vermogen bereken je in Watt.
Bij sommige apparaten is vermogen steeds gelijk, bij andere is het afhankelijk van het gebruik.
Slide 28 - Diapositive
Paragraaf 4
Formule
V𝑒𝑟𝑚𝑜𝑔𝑒𝑛 = 𝑠𝑝𝑎𝑛𝑛𝑖𝑛𝑔 × 𝑠𝑡𝑟𝑜𝑜𝑚𝑠𝑡𝑒𝑟𝑘𝑡𝑒
Denk daarbij ook aan gebruik van de juiste eenheden.
P=U⋅I
Slide 29 - Diapositive
Paragraaf 4
Grootheid is 'wat' je meet. Eenheid is 'waarin' je het meet.
Grootheid
symbool
Eenheid
symbool
vermogen
P
watt
W
spanning
U
volt
V
stroomsterkte
I
ampere
A
Slide 30 - Diapositive
Oefenen
Een oplaadbare batterij levert een spanning van 1.2V. De batterij wordt gebruikt voor een zaklantaarn. De stroomsterkte door de zaklantaarn is 2000 mA.
Bereken het vermogen van de zaklantaarn.
Slide 31 - Diapositive
Slide 32 - Diapositive
De juiste formule om het vermogen te berekenen is:
A
spanning+stroomsterkte
B
spanning−stroomsterkte
C
spanning⋅stroomsterkte
D
stroomsterktespanning
Slide 33 - Quiz
De juiste formule is:
A
P=U+I
B
P=U−I
C
P=U⋅I
D
P=UI
Slide 34 - Quiz
Een snoer van 100 kerstlampjes sluit je aan op een adapter die een spanning levert van 12 V. De stroomsterkte is 2 A.' Bereken het vermogen dat de lampjes gebruiken
A
200W
B
24W
C
1200W
D
6W
Slide 35 - Quiz
Bereken het vermogen in kiloWatt als het vermogen 250 W is.