Kracht en beweging

8.3 Kracht en Beweging
1 / 31
suivant
Slide 1: Diapositive
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

8.3 Kracht en Beweging

Slide 1 - Diapositive

In deze les:
  • Hoe ontstaat beweging? (door welke krachten)
  • Welke krachten werken tegen bij een beweging?
  • kracht en beweging (versnellen, vertragen of constant?)
  • snelheid en gemiddelde snelheid
  • omrekenen snelheid van m/s naar km/h en andersom

Slide 2 - Diapositive

In par. 1 hebben jullie verschillende soorten krachten geleerd.
kun je er nog een paar opnoemen?

Slide 3 - Question ouverte

Zwaartekracht is de kracht die
A
voorwerpen naar de aarde toe trekt
B
voorwerpen laat zweven

Slide 4 - Quiz

motorkracht is de kracht die geleverd kan worden door
A
een elektromotor
B
brandstofmotor
C
een dynamo
D
een molen

Slide 5 - Quiz

Hoe ontstaat beweging?


Voor beweging heb je kracht nodig.

-fiets 

-auto

-boot

-katapult



Slide 6 - Diapositive

Ontstaan van beweging


- Spierkracht

- Zwaartekracht

- Waterkracht

- Windkracht

- Motorkracht

- Veerkracht

Slide 7 - Diapositive

Tegenwerkende krachten

Slide 8 - Diapositive

Tegenwerkende krachten

Als je fietst, merk je dat de luchtweerstand je afremt. Je voelt deze weerstand als tegenwind.


Hoe sneller je fietst, hoe groter de luchtweerstand.

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Vidéo

Rolweerstand
Ook de rolweerstand van je wielen remt je af. De rolweerstand is groot op een ruwe ondergrond zoals een grindpad of zand.

Slide 11 - Diapositive

Wrijvingskrachten

Luchtweerstand en rolweerstand zijn wrijvingskrachten.


Ze werken een beweging tegen.

Slide 12 - Diapositive

Een aerodynamische vorm zorgt er voor dat je minder last hebt van luchtweertstand.

Slide 13 - Diapositive

Aerodynamica
Aerodynamica heeft te maken met een de vorm van een voorwerp. Een hoekige vorm heeft een grote luchtweerstand en dus een slechte aerodynamica. Een afgeronde vorm heeft een kleine luchtweerstand en dus een goede aerodynamica. 

Aerodynamica van auto's wordt getest in een windtunnel met rook. Aan de vorm van de rook in de wind kun je zien hoe goed de wind langs een auto stroomt. 

Slide 14 - Diapositive

Filmpje
Nu zie je een filmpje waarin Formule 1 coureur Lewis Hamilton een bezoekje brengt aan een Mercedes fabriek. 

Hij staat in de windtunnel naast een auto die getest wordt. 

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Vidéo

Versnellen of vertragen
Als je meer spierkracht gebruikt dan de weerstand, ga je sneller. Als je minder spierkracht gebruikt dan de weerstand, ga je langzamer. 

Bekijk het volgende plaatje. 

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive

Snelheid?

Snelheid geef je aan in kilometer per uur of meter per seconde.

Slide 19 - Diapositive

Snelheid omrekenen
m/s ----> km/h

1 m/s = 60 m/min
60 m/min = 3600 m/h'

3600 m/h = 3,6 km/h

Slide 20 - Diapositive

Gemiddelde snelheid
De gemiddelde snelheid kun je berekenen.

Je moet dan afstand delen door tijd. 
Hier gebruiken we een formule voor met een aantal grootheden en eenheden. 

Afstand: s
Tijd: t
Snelheid: v


snelheid=tijdafstand
v=ts

Slide 21 - Diapositive

Welk symbool gebruik je voor de grootheid afstand?
A
s
B
v
C
t

Slide 22 - Quiz

Welk symbool gebruik je voor de grootheid tijd?
A
s
B
v
C
t
D
T

Slide 23 - Quiz

Welke symbool gebruik je voor de grootheid snelheid?
A
s
B
v
C
t
D
m/s

Slide 24 - Quiz

Wat betekent gemiddelde snelheid?
A
Dat het de werkelijke snelheid is op het moment zelf.
B
Dat het een snelheid is die gerekend is over een bepaalde afstand en tijd.

Slide 25 - Quiz

Wat is de formule om gemiddelde snelheid te berekenen
A
snelheid = afstand : tijd
B
snelheid = tijd : afstand
C
tijd = snelheid x afstand

Slide 26 - Quiz

Snelheidsformule
Formule in woorden                            Formule in symbolen
snelheid = afstand : tijd                      v = s : t
afstand = snelheid x tijd                     s = v x t
tijd = afstand : snelheid                       t = s : v

v in meter per seconde (m/s) of kilometer per uur (km/h)
s in meter (m) of kilometer (km)
t in seconder (s) of uren (h)

Slide 27 - Diapositive

Henk fietst 40 kilometer in 2,5 uur. Wat was zijn gemiddelde snelheid?
A
16 km/h
B
20 km/h
C
18 km/h
D
14 km/h

Slide 28 - Quiz

Let op!
Soms moet je even omrekenen om alle eenheden gelijk te krijgen. 

Bijvoorbeeld:
Ik fiets 20 km/h voor 30 minuten. Wat is mijn gemiddelde snelheid?

Dan moet je de 30 minuten eerst naar uren omrekenen.

Hoe doe je dat?
voorbeelden
30 minuten = 30 : 60  = 0,5 uur
15 minuten = 15 : 60 = 0,25 h

Slide 29 - Diapositive

Gelijk maken
In de volgende vraag moet je dus gelijk gaan maken. 

Je gaat minuten vergelijken met seconden, dan moet je eerst de minuten terugrekenen naar seconden. 

Slide 30 - Diapositive

Na de start bereikt de TGV (hoge snelheids trein) in 3 minuten een snelheid van 88,3 m/s.

Bereken de gemiddelde snelheid in m/s
A
29,4 m/s
B
264,9 m/s
C
44,2 m/s

Slide 31 - Quiz