signaalwoorden compleet- les 2

Signaalwoorden 

Doel: Je leert wat signaalwoorden zijn en je leert ze te herkennen en gebruiken. 

1. Uitleg over 4 categorieën signaalwoorden 
2. We oefenen met iedere categorie
3. We oefenen met vier categorieën door elkaar
4. Huiswerk voor de volgende les

1 / 39
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 39 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Signaalwoorden 

Doel: Je leert wat signaalwoorden zijn en je leert ze te herkennen en gebruiken. 

1. Uitleg over 4 categorieën signaalwoorden 
2. We oefenen met iedere categorie
3. We oefenen met vier categorieën door elkaar
4. Huiswerk voor de volgende les

Slide 1 - Diapositive

Signaalwoorden
Wat zijn signaalwoorden? 
  • Deze woorden geven een tekstverband aan.
  • Dat is een relatie tussen twee delen in een tekst. 
  • Dit kunnen alinea's, zinnen of delen van zinnen zijn. 

Slide 2 - Diapositive

Opsomming
  • Deze woorden gebruik je voor het opnoemen van verschillende gelijkwaardige dingen. 
and
en
first, second, third
eerste, tweede, derde
in addition
daarbij, bovendien
moreover
bovendien
also
ook

Slide 3 - Diapositive

Opsomming - voorbeeld
The students and the teachers are part of the school environment. 

Slide 4 - Diapositive

Welk signaalwoord geeft een opsomming aan?
A
first
B
but
C
however
D
because

Slide 5 - Quiz

oorzaak & gevolg
  • oorzaak: dat is de reden dat iets gebeurde (waarom).
  • gevolg: wat er gebeurt (hierdoor).
as a result
als gevolg van, daardoor
because
omdat
for
want
for that reason
om die reden

Slide 6 - Diapositive

Oorzaak en gevolg - voorbeeld
The students went home because there was no teacher. 

Slide 7 - Diapositive

Welk signaalwoord geeft een oorzaak of gevolg aan?
A
moreover
B
but
C
for
D
also

Slide 8 - Quiz

conclusie
  • Deze woorden vatten een artikel of tekst kort samen of maken een bewering op basis van gevens in de tekst. 
as a result
daarom
after all
tenslotte
consequently
als gevolg daarvan, met als gevolg
so
dus, daarom
therefore
daarom, dus
to sum up
samenvattend

Slide 9 - Diapositive

Conclusie- voorbeeld
Therefore we can say that schools do not employ enough teachers. 

Slide 10 - Diapositive

Welk signaalwoord geeft een conclusie aan?
A
however
B
to sum up
C
because
D
and

Slide 11 - Quiz

tegenstelling
  • Deze woorden geven het tegenovergestelde aan. 
but
maar
although, even though
alhoewel, ondanks, hoewel, ook al
though
echter
even so
toch, desondanks
however
echter
in contrast
in tegenstelling tot 
instead
in plaats van 
nevertheless
toch, niettemin, desalniettemin
whereas
waarbij, terwijl
while
terwijl

Slide 12 - Diapositive

Tegenstelling - voorbeeld
James did his homework, in contrast with Ellie, who did not. 

Slide 13 - Diapositive

Welk signaalwoord geeft een tegenstelling aan?
A
so
B
consequently
C
because
D
instead

Slide 14 - Quiz

Vergelijking
  • Deze woorden gebruik je voor het beschrijven van twee gegevens die hetzelfde of gelijk zijn. 
just as
evenals, net als 
likewise
evenals, net als 
similarly
evenzeer, vergelijkbaar

Slide 15 - Diapositive

vergelijking - voorbeeld
Just as the rest of the class I have done my homework. 

Slide 16 - Diapositive

Welk signaalwoord geeft een vergelijking aan?
A
likewise
B
but
C
however
D
because

Slide 17 - Quiz

voorwaarde
  • Hiermee geef je aan dat een gegeven ergens aan moet voldoen voordat er iets gebeurt (of mag). 
provided that
indien, mits
if
als, indien
unless
tenzij

Slide 18 - Diapositive

voorwaarde - voorbeeld
You may go out if you finish your homework. 

Slide 19 - Diapositive

Welk signaalwoord geeft een voorwaarde aan?
A
moreover
B
unless
C
likewise
D
also

Slide 20 - Quiz

voorbeeld
  • Met deze woorden geef je een voorbeeld.
for example
bijvoorbeeld
such as 
zoals

Slide 21 - Diapositive

voorbeeld - voorbeeld
There are different kinds of friendly dogs, such as the golden retriever. 

Slide 22 - Diapositive

Welk signaalwoord geeft een voorbeeld aan?
A
however
B
unless
C
for example
D
and

Slide 23 - Quiz

tijd en volgorde
  • Deze woorden geven aan wanneer iets gebeurt of gebeurde. 
before
voordat
meanwhile
terwijl
since
vanaf, sinds
when
wanneer
now
nu, tegenwoordig

Slide 24 - Diapositive

tijd en volgorde - voorbeeld
Before computers, students had to write everything by hand.  

Slide 25 - Diapositive

Welk signaalwoord geeft een tijd/volgorde aan?
A
but
B
and
C
because
D
since

Slide 26 - Quiz

Bij de volgende zinnen moet je zelf de keuze maken welk signaal past in de zin. 

Good luck!

Slide 27 - Diapositive

My wife plays tennis ___ football.
A
so
B
but
C
and

Slide 28 - Quiz

I can't sleep ___ I'm going to drink a glass of hot milk.
A
so
B
but
C
and

Slide 29 - Quiz

She can draw well, ___ she can't cook.
A
so
B
but
C
and

Slide 30 - Quiz

He was very tired ___ he had stayed up late to watch the football match.
A
because
B
while
C
but

Slide 31 - Quiz

Australia has some beautiful parts of countryside. ___ , they also have a lot of dangerous animals.
A
though
B
however
C
despite

Slide 32 - Quiz

___ television can be educational, I think it's better to read a book.
A
on the other hand
B
however
C
even though

Slide 33 - Quiz

We will arrive at 8.00 ___ our train is late.
A
so
B
unless
C
and

Slide 34 - Quiz

The latest Lady Gaga song is very ____ to the last one.
A
so
B
however
C
similar

Slide 35 - Quiz

You can play Fortnite ___ you finish your chores.
A
if
B
because
C
and

Slide 36 - Quiz

Nordic countries ___ Sweden still have a lot of Viking burial sites scattered across the countryside.
A
because
B
such as
C
but

Slide 37 - Quiz

He has lived in The Hague ___ 2010.
A
since
B
however
C
despite

Slide 38 - Quiz

___ the singer went on stage, he phoned his mum.
A
on the other hand
B
before
C
even though

Slide 39 - Quiz