Herhalingsles Chapitre 3

Francophonie
- Thème: le français dans le monde, l'école, les matières, les métiers, le futur

- Grammaire: 
C (futur simple)
G (verbe Connaître)
I (poser une question)
1 / 47
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare school

Cette leçon contient 47 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Francophonie
- Thème: le français dans le monde, l'école, les matières, les métiers, le futur

- Grammaire: 
C (futur simple)
G (verbe Connaître)
I (poser une question)

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Lundi 18 janvier 2021
Qu'est-ce que on va faire aujourd'hui?
  • Est-ce que tu connais le futur simple? Révision
  • Est-ce que tu connais le verbe 'connaître'?
  • Poser une question - explication

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Le futur simple
Je kent de futur simple (toekomende tijd) en kan deze toepassen.
Jij kan deze les op jouw tekstboek bz. 38 volgen.

Slide 5 - Diapositive

Le futur simple 
  • Om uit te leggen dat iets nog zal gaan gebeuren
  • In het Nederlandse gebruik je: zullen

       "Morgen zal ik werken"
       "Demain je travaillerai"

Slide 6 - Diapositive

Le futur simple - stappenplan
bij regelmatige ww op -er, -ir, -re
       1 - bepaal wat het hele werkwoord is
       2 - plak de juiste uitgang van de futur er achter. Het zijn de uitgangen van avoir= ai/as/a/ons/ez/ont. 
Let op!
       3 - eindigt het hele werkwoord op een 'e' haal deze er dan af.
     

Slide 7 - Diapositive

Le futur simple - de uitgangen
Werkwoorden op -ir        op -er            op -re (laatste e haal je eraf)
                  Choisir          Parler             Prendre
Je               choisirai          parlerai             prendrai
Tu               choisiras         parleras            prendras
Il/elle/on  choisira           parlera              prendra
Nous         choisirons      parlerons         prendrons
Vous          choisirez         parlerez           prendrez
Ils                choisiront      parleront          prendront

Slide 8 - Diapositive

Le futur simple: onregelmatige ww.
  • Bij die zes werkwoorden is de stam onregelmatig
  • être - je serai - ik zal zijn
  • avoir - j'aurai - ik zal hebben
  • faire - je ferai - ik zal doen
  • aller - j'irai - ik zal gaan
  • pouvoir - je pourrai - ik zal kunnen
  • voir - je verrai - ik zal zien

Slide 9 - Diapositive

Quizz
Nous allons faire un petit test. 

Slide 10 - Diapositive

In welke tijd staat de zin:
Nous avons des invités à Noël!
A
de présent
B
de futur simple
C
de passé composé
D
de futur proche

Slide 11 - Quiz

In welke tijd staat de zin:
Monique et Christian sont partis à Strasbourg
A
de présent
B
de futur simple
C
de passé composé
D
de futur proche

Slide 12 - Quiz

In welke tijd staat de zin:
À Noël nous pourrons partir faire du ski
A
de présent
B
de futur simple
C
de passé composé
D
de futur proche

Slide 13 - Quiz

In welke tijd staat de zin:
Je partirai en voiture
A
de présent
B
de futur simple
C
de passé composé
D
de futur proche

Slide 14 - Quiz

Verbes en -ir
Welke vormen zijn correct van de futur simple?
A
Je partirai
B
Je partais
C
Nous partiron
D
Nous partirons

Slide 15 - Quiz

Verbes en -er
Welke vormen van de future simple
zijn correct ?
A
Nous parlerons
B
Il parlait
C
Je chanterais
D
Je chanterai

Slide 16 - Quiz

Verbes en -re
Welke vormen van de future simple
zijn correct ?
A
Je vendrai
B
Nous vendrons
C
Elle vendrai
D
Ils vendront

Slide 17 - Quiz

Klik de zin aan waarin de "futur simple" gebruikt wordt!
A
Je vais boire du lait
B
Je partirai à Amsterdam
C
Je mange des légumes
D
Je veux bien avoir une pomme

Slide 18 - Quiz

jij zult kiezen
(choisir)
A
tu choise
B
tu choisis
C
tu choisiras
D
tu choisissais

Slide 19 - Quiz

ik zal praten
(parler)
A
je parlais
B
j'ai parlé
C
je parle
D
je parlerai

Slide 20 - Quiz

zij zal ontmoeten
(rencontrer)
A
elle rencontrera
B
elle rencontrait
C
elle a rencontré
D
elle rencontre

Slide 21 - Quiz

Vertaal de volgende zin:
'jullie zullen eten.'

Slide 22 - Question ouverte

Verbes irréguliers (onregelmatig werkwoorden)

Ik zal zijn
A
j'êtrais
B
j'êtrait
C
je serai
D
je serait

Slide 23 - Quiz

Verbes irréguliers (onregelmatige werkwoorden)

wij zullen doen
A
nous fairons
B
nous ferons
C
nous ferions
D
nous feront

Slide 24 - Quiz

Verbes irréguliers (onregelmatige werkwoorden)
Welke vormen van de future simple zijn correct ?
A
vous aurez
B
elles pouvoiraient
C
tu seras
D
il ira

Slide 25 - Quiz

Le futur simple: Afsluiting
Doelen van de les : 
Je kent de futur simple (toekomende tijd) en kan deze toepassen.

Grandes Lignes = Bloc C



Slide 26 - Diapositive

............. sont les meilleures notes de classe?
A
quelles
B
quel
C
quels
D
quelle

Slide 27 - Quiz

............... est la ville la plus belle: Amsterdam ou Paris?
A
quel
B
quels
C
quelles
D
quelle

Slide 28 - Quiz

Vous avez des questions?

 *Questions sur le futur simple ?
* Sur les questions?

Slide 29 - Diapositive

Maak de zin vragend met est-ce que
On va fêter l'anniversaire de Sophie.

Slide 30 - Question ouverte

Welk vraagwoord is correct?
……… va à la fète de Yann?
A
comment
B
C
qui
D
quand

Slide 31 - Quiz

.............. tu vas faire ce weekend?
A
quand
B
qu'est-ce que
C
combien
D
quel

Slide 32 - Quiz

......... tu partiras en vacances?
A
quand
B
qui
C
D
comment

Slide 33 - Quiz

Ton jean est beau. il a coûté ...............?
A
qu'est-ce que
B
comment
C
combien
D
quelle

Slide 34 - Quiz

Beschrijf in het kort hoe je zinnen vragend kan maken in het Frans.

Slide 35 - Question ouverte

Mocht je vragen hebben dan kan je ze hier opschrijven. Je mag natuurlijk ook altijd mailen naar: r.vanderburg@gentiaancollege.nl

Slide 36 - Question ouverte

Waaraan herken jij een vraag in het NL?

Slide 37 - Carte mentale

Schrijf zo veel mogelijke Nederlandse vraagwoorden op binnen 20 seconden!
timer
0:20

Slide 38 - Question ouverte

Tot nu toe volg ik de uitleg nog:
😒🙁😐🙂😃

Slide 39 - Sondage

Welk boek is van jou?
... livre est à toi?
A
Quel
B
Quels
C
Quelle
D
Quelles

Slide 40 - Quiz

Welke auto is van jou?
... voiture est à toi?
A
Quel
B
Quels
C
Quelle
D
Quelles

Slide 41 - Quiz

Welke fietsen zijn van jullie?
... vélos sont à vous?
A
Quel
B
Quels
C
Quelle
D
Quelles

Slide 42 - Quiz

Welke schoenen zijn van jullie?
... chaussures sont à vous?
A
Quel
B
Quels
C
Quelle
D
Quelles

Slide 43 - Quiz

Welke vormen heeft het Franse woord voor "welk(e)"?

Slide 44 - Question ouverte

Zin vragend maken

Slide 45 - Carte mentale

Welke Franse vragen ken jij al?
Noem er één.

Slide 46 - Question ouverte

Les 41 

Slide 47 - Diapositive