2. Het weer in Nederland

Het weer in Nederland
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
AardrijkskundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Het weer in Nederland

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Vidéo

Leerdoelen
• Je kunt beschrijven wat de verschillen zijn tussen gebieden in Nederland wat betreft bewolkingsgraad, neerslag, temperatuur en wind.
• Je kunt met een weerkaart een weerbericht opstellen.

Slide 3 - Diapositive

EXAMENVRAAG

Slide 4 - Diapositive

Vooraf..
Wat denken jullie te gaan leren?

Wat willen jullie gaan leren? 

10 min 
In je groepje

Slide 5 - Diapositive

Weer 

  • Toestand van de atmosfeer op 
  1. een bepaald moment
  2. bepaalde plek 
  • Klein gebied.
  • Veranderd snel. 
Klimaat 

  • Is het gemiddelde weer van een gebied over een periode van 30 jaar. 

  • Groot gebied
  • Veranderd niet snel

Slide 6 - Diapositive

Weer en klimaat
Elk gebied heeft weer en een klimaat. 
Nederland heeft een gematigd klimaat, een zeeklimaat. 
In welke maand valt de meeste neerslag? 
Verwacht je dat deze klimaatgrafiek in de toekomst gaat veranderen? Zo ja, hoe dan? 
Zegt de hoeveelheid neerslag ook iets over de hoeveelheid dagen dat het regent? 

Slide 7 - Diapositive

Welke uitspraak over de klimaatgrafiek van NL is juist?
A
De meeste neerslag valt in juni.
B
De gemiddelde temp is in alle maanden ongeveer hetzelfde.
C
Er valt neerslag in alle maanden van het jaar.
D
Je ziet de temp, bewolking, neerslag en wind.

Slide 8 - Quiz

In de koudste maand is het gemiddeld hoe warm?
Hoe warm is het in de warmste maand? 
A
1 graad
B
5 graad
C
8 graad

Slide 9 - Quiz

Weerbericht 
Het weer, en dus ook een weerbericht bestaat uit 4 onderdelen of weerelementen:
- Temperatuur - schaal van Celsius 
- Neerslag - in mm
- Bewolking - bewolkingsgraad 
- Wind - windkracht - Beaufort 
(

Slide 10 - Diapositive

Gemiddelde temperatuur 
Gemiddelde neerslag 

Slide 11 - Diapositive

Verschillen in Nederland 
  •  Temperatuur 
Noorden kouder dan het zuiden.
Oosten warmer dan het westen - in de winter net andersom.
Waarom?
  • Neerslag 
Hoe hoger, hoe meer neerslag. 
Meer neerslag boven de steden.

Kan je bedenken waar dit door komt? 
Kan je bedenken waar dit door komt? 

Slide 12 - Diapositive

Verschillen in Nederland 

    • Bewolking
    Aan de kust minder bewolking
    • Wind 
    Aan de kust meer wind

    Slide 13 - Diapositive

    Slide 14 - Lien

    Hoe goed ken je het nu? 

    Slide 15 - Diapositive

    Weer 
    Klimaat 
    We gaan elk jaar naar Spanje op vakantie, want daar schijnt de zon. 
    In de winter kun je vaak schaatsen op de vijver. 
    In Zeeland schijnt de zon veel vaker dan in Drenthe
    Aan het eind van de middag kan het gaan regenen. 
    Vanwege de vele buien was het gisteren rustig op de markt. 

    Slide 16 - Question de remorquage

    Wat meet je als je "het weer" wilt bepalen?
    A
    Warmte en de kou
    B
    temperatuur, neerslag en wind
    C
    Temperatuur en neerslag
    D
    Warmte en de temperatuur

    Slide 17 - Quiz

    Hoe kun je het klimaat van een gebied bepalen?
    A
    Je meet de warmte, neerslag en de wind.
    B
    Je meet hoe warm het is gedurende 1 jaar.
    C
    Je meet het weer over een periode van 30 jaar.
    D
    Je kijkt naar de zomer- en wintertemperatuur.

    Slide 18 - Quiz

    Wat is nuttige neerslag?
    A
    neerslag die verdampt
    B
    neerslag voor drinkwater
    C
    vloeibare neerslag
    D
    Neerslag wat overblijft voor plant en dier

    Slide 19 - Quiz

    Welk kenmerk past bij het gematigd klimaat?
    A
    Temperatuur: koud Neerslag: hele jaar neerslag
    B
    Temperatuur: warm Neerslag: hele jaar neerslag
    C
    Temperatuur: niet warm niet koud Neerslag: droge perioden
    D
    Temperatuur: niet warm niet koud Neerslag: hele jaar neerslag

    Slide 20 - Quiz

    Wat moet je nu kunnen en kennen? 
    Je moet alle begrippen kunnen uitleggen. 
    Je moet de lesdoelen kunnen beantwoorden.
    Je moet een samenvatting of een mindmap kunnen maken.

    Slide 21 - Diapositive