Havo 4 - argumenteren HH1

Argumentatieve vaardigheden
       Doelen:
  1. Ik ken het verschil tussen feitelijk en waarderende argumenten.
  2. Ik kan een argumentatieschema herkennen.
  3. Ik kan de verschillende soorten argumenten herkennen a.h.v. een voorbeeld.
1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Argumentatieve vaardigheden
       Doelen:
  1. Ik ken het verschil tussen feitelijk en waarderende argumenten.
  2. Ik kan een argumentatieschema herkennen.
  3. Ik kan de verschillende soorten argumenten herkennen a.h.v. een voorbeeld.

Slide 1 - Diapositive

Wat gaan we doen?
  • Korte herhaling
  • Quizlet

Slide 2 - Diapositive

terugblik

feitelijk en waarderend argument

Slide 3 - Diapositive

Stelling: 
Je kunt beter met het openbaar vervoer naar Den Helder gaan
Waarderend argument
Feitelijk 
argument

Het is veel gezelliger om met het openbaar vervoer naar Den Helder te komen
Dan maken er meer mensen gebruik van het openbaar vervoer

Slide 4 - Question de remorquage

Stelling: 
Den Helder is een prima stad om een 
excursie voor CKV te organiseren. 
Waarderend argument
Feitelijk argument
In Den Helder kan je verschillende musea en galeries bezoeken
Den Helder heeft een gezellige binnenstad

Slide 5 - Question de remorquage

Leerdoel 1: Ik ken het verschil tussen feitelijke en waarderende argumenten.
😒🙁😐🙂😃

Slide 6 - Sondage

Argumentatiestructuren

Slide 7 - Diapositive

argumentatiestructuren
Argumenten kunnen op verschillende manieren het standpunt ondersteunen. Jullie kennen drie basisstructuren van argumentatie:
1 enkelvoudige argumentatie
2 onderschikkende argumentatie
3 nevenschikkende argumentatie



Slide 8 - Diapositive

Bij enkelvoudige argumentatie onderbouw je je standpunt met één argument.

 HET WAS EEN LEUKE LES 

DE DOCENT WAS IN EEN GOEDE BUI

Slide 9 - Diapositive

Bij onderschikkende argumentatie ondersteunt een argument een ander argument.

Slide 10 - Diapositive

nevenschikkende argumentatie 

Slide 11 - Diapositive

Een onderschikkende argumentatie bestaat altijd maar uit één argument bij het standpunt.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 12 - Quiz

Bij welke argumentatiestructuur heb je maar één argument?
A
enkelvoudige argumentatie
B
onderschikkende argumentatie
C
nevenschikkende argumentatie

Slide 13 - Quiz

Welke argumentatiestructuur?
A
Enkelvoudige argumentatie
B
Onderschikkende argumentatie
C
Nevenschikkende argumentatie

Slide 14 - Quiz

Welke argumentatiestructuur?
A
Enkelvoudige argumentatie
B
Onderschikkende argumentatie
C
Nevenschikkende argumentatie

Slide 15 - Quiz

Welke argumentatiestructuur?
A
Enkelvoudige argumentatie
B
Onderschikkende argumentatie
C
Nevenschikkende argumentatie

Slide 16 - Quiz

Het Lyceum aan zee is een goede school. Het zit in een mooi gebouw en de leerlingen kunnen zich ontwikkelen.
A
enkelvoudige argumentatie
B
nevenschikkende argumentatie
C
onderschikkende argumentatie

Slide 17 - Quiz

Hij is geschikt voor deze baan als operateur, want hij heeft al veel ervaring op dit gebied. Hij werkte hiervoor immers in dezelfde functie bij een Cinema Opera.
A
enkelvoudige argumentatie
B
nevenschikkende argumentatie
C
onderschikkende argumentatie

Slide 18 - Quiz

Het Lyceum aan zee is voor leerlingen van alle leeftijden een goede school. In de bovenbouw hangt een goede sfeer en in de onderbouw voelt iedereen zich veilig.
A
enkelvoudige argumentatie
B
nevenschikkende
C
onderschikkende argumentatie

Slide 19 - Quiz


Welke argumentatiestructuur 
A
nevenschikkend
B
onder- en nevenschikkend
C
onderschikkend

Slide 20 - Quiz


Welke argumentatiestructuur?
A
nevenschikkend
B
enkelvoudig
C
onderschikkend

Slide 21 - Quiz

Leerdoel 2: Ik kan de argumentatieschema's herkennen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 22 - Sondage

Soorten argumenten
  • Feiten > je kunt controleren of het argument klopt of niet
  • Onderzoek > je gebruikt onderzoeksresultaten als argument
  • Ervaring > je gebruikt (eigen) ervaringen als argument
  • Gevoel/emotie > je argument is gebaseerd op (je eigen) gevoel/emotie
  • Normen en waarden > je argument is gebaseerd op een algemeen aanvaarde norm/waarde
  • Vermoedens > je argument bestaat uit iets wat je vermoedt
  • Geloof/overtuiging > je argument is gebaseerd op je idealen/levensbeschouwing
  • Nut > met je argument laat je zien dat iets (geen) nut heeft

Slide 23 - Diapositive

Normen en waarden
Ervaring
Autoriteit
Nut
Feit
In een discussie gaan we niet beginnen met schelden. Zo gaan we niet met elkaar om!
Je kunt beter 's nachts niet in Venlo komen. Ik ben daar laatst lastiggevallen.
Volgens de filmrecensent van de Volkskrant is die film steengoed.
Was regelmatig je handen. Dit voorkomt infecties.
Ik zou voor de zorg kiezen, met de vergrijzing in Nederland maak je veel kans op een baan.

Slide 24 - Question de remorquage

oplossingen

Slide 25 - Diapositive

Leerdoel 3: Ik kan de verschillende soorten argumenten herkennen a.h.v. een voorbeeld.
😒🙁😐🙂😃

Slide 26 - Sondage