les 7

• Taal
• Basisschool
• Groep 8

les 7

Je leert hoe je kunt herkennen in welke tijd een zin staat.

Wat weten we al?

We kunnen aan de persoonsvorm zien of de zin in de tegenwoordige tijd of de verleden tijd staat.

Ik ontdekte een nieuwe scheur in mijn plafond.

1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd

Die is er niet vanzelf gekomen.

1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd

Olaf steekt een paraplu op.

1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd

Het schilderij viel van de muur.

1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd

Vandaag net even anders...

Je kunt zeggen of een zin in de voltooide tijd of de onvoltooide tijd staat.

Wat is het verschil?

onvoltooide tegenwoordige tijd

het gebeurt nu

persoonsvorm tegenwoordige tijd

De man wandelt door het bos.

onvoltooide verleden tijd

het gebeurde toen persoonsvorm verleden tijd

De man wandelde door het bos.

voltooide tijd

Het is gebeurd.

voltooid deelwoord in de zin

De man is door het bos gewandeld.

De man heeft door het bos gewandeld.

Het heeft vannacht flink geonweerd.

1. voltooide tijd
2. onvoltooide tijd

Onze hond voelde het al van tevoren.

1. voltooide tijd
2. onvoltooide tijd

Al ver voor het onweer rende hij rondjes.

1. voltooide tijd
2. onvoltooide tijd

Hij is onder een kast gedoken.

1. voltooide tijd
2. onvoltooide tijd

Wij hebben de tijd tussen bliksem en donder geteld.

1. voltooide tijd
2. onvoltooide tijd

Maar de hond heeft alleen maar getrild.

1. voltooide tijd
2. onvoltooide tijd

Ik heb hard gerend.

1. voltooide tijd
2. onvoltooide tijd

Ik hijg ervan.

1. voltooide tijd
2. onvoltooide tijd

Ik kwam bijna te laat.

1. voltooide tijd
2. onvoltooide tijd

Gelukkig werd ik nog binnengelaten.

1. voltooide tijd
2. onvoltooide tijd

En dus....

Ik kan aan een zin zien of deze in de voltooide tijd staat, omdat er dan een voltooid deelwoord in de zin staat.

Samen oefenen.

Ik lees een boek.

Ik schreef een verhaal.

Ik heb de rekenmachine gepakt.

Ik had het eten weggegooid.