Quiz H1 en H2

Welke maatregel kun je nemen bij onveilige situaties?
A
De persoon erop aanspreken.
B
De situatie aanpakken bijv. op te ruimen.
1 / 20
suivant
Slide 1: Quiz
VerzorgingPraktijkonderwijsLeerjaar 4

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Welke maatregel kun je nemen bij onveilige situaties?
A
De persoon erop aanspreken.
B
De situatie aanpakken bijv. op te ruimen.

Slide 1 - Quiz

Welke maatregel kun je nemen bij onveilige handelingen?
A
De persoon erop aanspreken.
B
Er zoveel mogelijk uit de buurt blijven.

Slide 2 - Quiz

Als het onveilig is ruim je het gemorste direct op.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 3 - Quiz

Bij een ongeval schakel je na 5 minuten hulp in.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 4 - Quiz

Kies het woord: Bij een ongeval ....je meteen hulp in.
A
Stop
B
Schakel

Slide 5 - Quiz

Als iemand onveilig werkt,....je de handeling.
A
Stop
B
Schakel

Slide 6 - Quiz

Een andere woord van preventie is:
A
Gevaar
B
Voorkomen
C
Waarschuwen

Slide 7 - Quiz

PBM's beschermen de mens.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 8 - Quiz

Een lekbak voorkomt milieuschade.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 9 - Quiz

Welke situatie is een ongeval?
A
Een persoon is van de ladder gevallen.
B
Er is een grote brand bij een bedrijf.

Slide 10 - Quiz

Welke situatie is een ramp?
A
Een persoon heeft zich in de vingers gesneden.
B
Er is een overstroming in de stad.

Slide 11 - Quiz

Wat is een ongeval?
A
Een situatie die kan leiden tot schade
B
Een situatie die kan leiden tot geen letsel of schade

Slide 12 - Quiz

Een waarschuwingsbord beschermt het materiaal.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 13 - Quiz

Je laat een blad met kopjes vallen. De kopjes zijn kapot. Dit is ...
A
Een schade
B
Een ongeval

Slide 14 - Quiz

Een ongewenste gebeurtenis die gelukkig net goed afloop is een ...
A
Letsel
B
Bijna-ongeval

Slide 15 - Quiz

Welke situatie is een onveilige handeling.
A
Je werkt zonder gehoorbescherming.
B
Je tilt een zware doos.

Slide 16 - Quiz

Welke situatie is een onveilige situatie.
A
Je ruikt gas in de keuken.
B
Je tilt een persoon uit bed zonder tillift.

Slide 17 - Quiz

Welke informatie geef je door als je het alarmnummer belt.
A
De leeftijd van het slachtoffer
B
De plaats van het ongeval
C
De naam van de huisarts

Slide 18 - Quiz

Wat doe je bij een kleine ongevallen?
A
Je meldt kleine ongevallen.
B
Duidelijke instructie voorkomt kleine ongevallen.

Slide 19 - Quiz

Wat betekent de afkorting van BHV?
A
Belangrijkehulpverlening
B
Bedrijfshulpverlening

Slide 20 - Quiz