week 5

  • SO
  • Toetsweek 
  • Leestekst nakijken
Le but: à la fin de ce cours:
  • weet ik hoe de toets in de toetsweek eruit gaat zien.
  • heb ik ervoor geoefend
  • Heb ik mijn leestekst nagekeken.

1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 18 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

  • SO
  • Toetsweek 
  • Leestekst nakijken
Le but: à la fin de ce cours:
  • weet ik hoe de toets in de toetsweek eruit gaat zien.
  • heb ik ervoor geoefend
  • Heb ik mijn leestekst nagekeken.

Slide 1 - Diapositive

SO
15 -20 minuten

Klaar? Kijk de leestekst na in classroom (exercice 5 et 6)

Slide 2 - Diapositive

Toetsweek onderdelen
  • Vertalen FR-NL
  • Zin snappen FR, juiste woord kiezen en vertalen
  • Juiste NL woord invullen in Franse zin
  • être en avoir toepassen (présent, imparfait, passé composé)
  • Regelmatige ww -er vervoegen (présent en passé composé)
  • persoonlijk vnw met nadruk
  • Zinnen vertalen NL-FR en FR-NL
  • leestekst

Slide 3 - Diapositive

Vertalen FR - NL

  1. Tu aimes les sports nautiques ? - Oui, surtout la natation.
  2. Paul dit qu’il a horreur des crocodiles et des serpents.
  3. Un jet-ski peut facilement atteindre une vitesse de 100 km/h.

Slide 4 - Diapositive

Vertalen FR - NL

  1. les sports nautiques ? - de watersport(en)
  2. a horreur des - heeft een enorme hekel aan / een enorme hekel heeft aan
  3. une vitesse de - een snelheid van

Slide 5 - Diapositive

Zin snappen FR, juiste woord kiezen en vertalen

1. Pendant mes vacances, j’ai plongé dans la mer / plage.
2. Tu peux me glisser / montrer les photos de tes vacances ?
3. Dans ce magazine, il y a une rubrique avec des e-mails de buts / lecteurs.

Slide 6 - Diapositive

Zin snappen FR, juiste woord kiezen en vertalen

1. mer – zee
2. montrer – laten zien
3. lecteurs – lezers

Slide 7 - Diapositive

Juiste NL woord invullen in Franse zin

arm - reizen - inbegrepen - dolfijn - het eiland

1 Je voudrais … à travers des pays de l’Amérique du Sud.
2 En ce moment, je n’ai pas beaucoup d’argent, je suis … .
3 Comment s’appelle … des Antilles près de Bonaire et de Curaçao?
4 Le petit-déjeuner est … dans le prix de la chambre d’hôtel ?
5 On peut voir des poissons, une baleine et un … dans cet aquarium.

Slide 8 - Diapositive

Juiste NL woord invullen in Franse zin

arm - reizen - inbegrepen - dolfijn - het eiland

1. voyager
2 pauvre
3 l’ile
4 compris
5 dauphin

Slide 9 - Diapositive

être en avoir toepassen (présent, imparfait, passé composé)
1 … en vacances à Madagascar.        Ik ben
2 … un billet pour le concert ?            Had u
3 … en retard pour le cours.                Muriel is geweest
4 … la chance de leur vie.                     Zij hebben gehad
5 … contente de son examen.            Zij is niet

Slide 10 - Diapositive

être en avoir toepassen (présent, imparfait, passé composé)
Je suis
2 Vous aviez
3 Muriel a été
4 Ils / Elles ont eu
5 Elle n’est pas

Slide 11 - Diapositive

Regelmatige ww -er vervoegen (présent en passé composé)

1 … un souvenir a son frère.           Hij geeft
2 … faire de longs voyages en avion ?    Houden jullie van
3 … une série sur les Antilles françaises.   Wij kijken
4 … le fameux restaurant.      Mijn ouders hebben bezocht


Slide 12 - Diapositive

Regelmatige ww -er vervoegen (présent en passé composé)

1 Il donne
2 Vous aimez
3 Nous regardons / On regarde
4 Mes parents ont visité

Slide 13 - Diapositive

persoonlijk vnw met nadruk
1 Tu vas faire du rafting avec … ?        ons
2 Pour qui est cette tarte délicieuse ? - Pour … !       hem
3 C’est … qui va réserver les billets !           jij

Slide 14 - Diapositive

persoonlijk vnw met nadruk
1 nous
2 lui
3 toi


Slide 15 - Diapositive

Zinnen vertalen NL-FR en FR-NL
1 Heeft u iets te eten?
2 Je hebt een vergunning nodig.
3 Voor hoeveel personen is het en voor hoelang?

4 Il voudrait louer un scooter des mers.
5 On va prendre un grand coca ?




Slide 16 - Diapositive

Zinnen vertalen NL-FR en FR-NL
1 Est-ce que vous avez quelque chose à manger ?
2 Il faut avoir un permis.
3 C’est pour combien de personnes et pour combien de temps ?

4 Hij wil graag een waterscooter huren.
5 Zullen we een grote cola nemen?


Slide 17 - Diapositive

Les devoirs
Leer alle apprendres  blz 38-41

Volgende les:
Oefenen met lezen
LessonUp met oefentoets

Slide 18 - Diapositive