Hoofdstuk 4 _14 april

Welkom in de les

maandag en woensdag 

14-4-2025

Wat weet je over eten? 

Schrijf op het bord

wordwall.net

oef 2,3,4 per persoon,5

Wat vind jij lekker? Wat vind jij niet lekker?

samen spreken: eerst 1 cursist voor de klas/met de bal

Ik eet graag ....

Ik houd van ...

Ik vind .... lekker.

Ik vind .... niet lekker. 

Ik houd niet van ....

oef 6 luisteren  daarna oef 7 maken

taalhulp blz 102 , daarna oef 8

rollenspel voor de klas:

verkoper en klant

oef 10 luisteren

oef 11 spreken en daarna schrijven

taalhulp blz 105 luisteren, daarna oef 12 luisteren

Liggen gebruik je als de positie van het subject horizontaal is 

Zij ligt in haar bed.

Mijn telefoon ligt op een stapel boeken.

Waar is mijn bril? Hij ligt op tafel.

Waar ligt het brood? Waar liggen de appels?

Staan gebruik je voor dingen in een verticale positie

De boeken staan in de kast.

Waar staat de wijn?

Waar staat de yoghurt?

oef 13 de 1-5 maken, de rest huiswerk

het gangpad

eerste, tweede, derde,...

Ik maak vraagzinnen.

Mag ik 4 appels van u?

Kunt u mij vertellen waar de eieren zijn?

Mag ik een bruin brood?

links - linkerkant

rechts - rechterkant

Vragen in de supermarkt

Kunt u mij helpen?

Mag ik u wat vragen?   --------     Natuurlijk, zegt u het maar

Waar kan ik het brood vinden? ------  Het volgende gangpad, links

Hoeveel kosten de aardbeien? ----------- 3 euro per doosje

Kan ik contant betalen? ------- Nee, u kunt alleen pinnen   

oef 14, 15

links

rechts

voor 

achter

boven

onder

naast

eerste, tweede, derde, vierde, vijfde, zesde etc...

Huiswerk:

ga naar de supermarkt en vraag wat je nodig hebt

oef 16 uitleg geven: tegenovergestelde:

1e blok doen, de rest huiswerk

oef 17, zoek in de klas de kleur, daarna is de rest huiswerk

oef 18 is huiswerk

leren.kleurrijker.nl

bijvoeglijk naamwoord

groot, klein, duur, goedkoop, snel, moeilijk 

wat nog meer??

19 en 20

de eerste 3, de rest is huiswerk

wie ben ik?

schrijf namen van de cursisten op een papier

1 persoon omschrijft de persoon op het papier

bv hij/zij heeft zwart haar, hij/zij draagt een witte blouse, hij/zij draagt 

Wat eet ik? Vraag aan elkaar wat je eet?

ochtend = ontbijt: Wat eet je als ontbijt? Ik eet  ... als ontbijt.

middag = lunch: Wat eet je als lunch? Ik eet ... als lunch. 

avond = avondeten: Wat eet je als avondeten? Ik eet ... als avondeten.

snacks: Wat voor snacks eet jij?

drinken: Wat drink jij? 

Hoofdstuk 4 _14 april

wordwall.net

wordwall.net