Onderzoeken en ontdekken

• Biologie
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 1

H1. Onderzoeken en ontdekken

1.1 Ontdek je binnenste

Waaruit bestaat je lichaam?

• Je lichaam bestaat uit organen.
• Een orgaan is een van het lichaam met een bepaalde functie.

Wat zijn orgaanstelsels?

• Organen die samenwerken vormen een orgaanstelsel.
• Skelet, verteringsstelsel, ademhalingsstelsel zijn orgaanstelsels.

Orgaanstelsels

• Bij het skelet horen alle botten. Het skelet geeft stevigheid aan het lichaam.
• Het verteringstelsel bestaat uit mondholte, slokdarm, maag, darmen en anus. Het verteringstelsel maakt voedsel kleiner. Dat heet verteren.

Orgaanstelsels

• Het ademhalingsstelsel bestaat uit neusholte, mondholte, luchtpijp en longen. Via het ademhalingsstelsel komt lucht in je lichaam.
• Het bloedvatenstelsel bestaat uit hart en bloedvaten. Je hart pompt bloed met daarin stoffen rond in de bloedvaten.

Waaruit bestaan organen?

• Je lichaam is opgebouwd uit cellen.
• Cellen bestaan uit een celkern, celplasma en een celmembraan.

1.2 Je omgeving ontdekken

Wat leeft in je omgeving?

• Alles wat leeft is een organisme.
• Als je een organisme waarneemt, kijk je heel goed. Soms ruik, voel, hoor of proef je ook.

Waarmee kun je organismen bekijken?

• Met een loep bekijk je kleine organismen of delen van organismen.
• Met een microscoop vergroot je heel kleine organismen of delen van organismen.
• voor je iets met een microscoop kunt bekijken maak je eerst een preparaat.

Hoe beschrijf je wat je ziet?

• Bij een beschrijving geef je in woorden de belangrijkste eigenschappen van een organisme.
• Die eigenschappen noem je kenmerken.

Hoe maak je een tekening?

• In een natuurgetrouwe tekening teken je heel precies wat je ziet.
• In een schematische tekening teken je alleen de belangrijkste onderdelen.

Hoe vind je de naam van organismen?

Je kunt de naam van een organisme opzoeken met een zoekkaart. Dat heet: determineren.

1.3 Gegevens vastleggen

Hoe geef je aantallen weer?

• Een tabel: is een lijst met gegevens.
• Een diagram: maak je met de gegevens van een tabel. Soorten diagrammen:

1. Staafdiagram: leg je aantallen vast.
2. Lijndiagram: leg je groei vast.
3. Cirkeldiagram: leg je procenten vast.

Hoe geef je aantallen weer?

Een diagram: maak je met de gegevens van een tabel

1. Staafdiagram: leg je aantallen vast.

Hoe geef je aantallen weer?

2. Lijndiagram: 

leg je groei vast.

Hoe geef je aantallen weer?

3. Cirkeldiagram: 

leg je procenten

1.4 Onderzoek doen

De stappen van onderzoek doen:

1. Onderzoeksvraag: wat je wilt weten.
2. Werkwijze: wat je moet doen beschrijven.
3. Benodigdheden: wat heb je nodig.
4. Resultaat: alles wat je gemeten, geteld of gezien hebt.
5. Conclusie: antwoord op je onderzoeksvraag. Je kijkt hier naar je resultaten.