2.4 Trappen van vergelijking

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo lwoo, b
• Leerjaar 1

2.4 Taalbewustzijn

lesdoel

na deze les:

- kun je de trappen van vergelijking gebruiken. 

Trappen van vergelijking

Je gebruikt trappen van vergelijking als je twee of meer dingen met elkaar wilt vergelijken. 

Er zijn drie trappen van vergelijking. 

stellende trap (1e), vergrotende trap (2e), overtreffende trap (3e)

Trap 1, stellende trap

trap 1: het grondwoord

Eerst kijk je naar het grondwoord. 

bijvoorbeeld: snel

Trap 2, vergrotende trap

trap 2: het grondwoord + -er

Je plakt -er achter het grondwoord. Soms moet je het woord een beetje veranderen. 

bijvoorbeeld: sneller

Trap 3, overtreffende trap

trap 3: grondwoord + -st

Je plakt -st achter het grondwoord. 

bijvoorbeeld: snelst

voorbeelden

trap 1	trap 2	trap 3
snel	sneller	snelst
groot	groter	grootst
knap	knapper	knapst
klein	kleiner	kleinst
aardig	aardiger	aardigst

oefenen

Er komen een aantal slides.

Jij vult de trappen van vergelijking in. 

voorbeeld: fijn

jij noteert: fijn - fijner - fijnst

fijn

lief

jong

mooi

goed

sterk

weinig

welke trap? 

Je krijgt een aantal woorden.

Jij moet kiezen of het woord de stellende (1e), vergrotende (2e) of  overtreffende (3e) trap van vergelijking is. 

blond

1. Stellende trap (1e)
2. Vergrotende trap (2e)
3. Overtreffende trap (3e)

zuurder

1. Stellende trap (1e)
2. Vergrotende trap (2e)
3. Overtreffende trap (3e)

donker

1. Stellende trap (1e)
2. Vergrotende trap (2e)
3. Overtreffende trap(3e)

zuurst

1. Stellende trap (1e)
2. Vergrotende trap (2e)
3. Overtreffende trap (3e)

bozer

1. Stellende trap (1e)
2. Vergrotende trap (2e)
3. Overtreffende trap (3e)

verst

1. Stellende trap (1e)
2. Vergrotende trap (2e)
3. Overtreffende trap (3e)

arm

1. Stellende trap (1e)
2. Vergrotende trap (2e)
3. Overtreffende trap(3e)

warmer

1. Stellende trap (1e)
2. Vergrotende trap (2e)
3. Overtreffende trap(3e)

zachtst

1. Stellende trap (1e)
2. Vergrotende trap (2e)
3. Overtreffende trap (3e)

goed

1. Stellende trap (1e)
2. Vergrotende trap (2e)
3. Overtreffende trap (3e)

best

1. Stellende trap (1e)
2. Vergrotende trap (2e)
3. Overtreffende trap (3e)

En nu ...

Maak oefening 24 t/m 28 op bladzijde 49 t/m 51