NE fictie hst 4.1 / 4.2

• Nederlands
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 2

 Paragraaf 4.1 en 4.2

Leerdoelen

1. Ik ken de literaire begrippen van hst 1 t/m 3
2. Ik weet wat een verhaallijn is
3. Ik weet dat een verhaal twee of meer verhaallijnen kan hebben
4. Ik ken de literaire begrippen van gedichten van hst 1 t/m 3
5. ik  weet wat beeldspraak is
6. Ik weet wat een vergelijking is
7. Ik weet wat een metafoor is

Wat weet je al? (TEST)

Een nieuwsbericht in de krant is ...

1. fictie
2. non-fictie
3. realistische fictie
4. niet-realistische fictie

Hoe noem je een persoon in een verhaal?

Wat is een cliffhanger?

1. het hoofdstuk eindigt op een spannend moment
2. een spannend moment
3. iemand die aan een cliff hangt
4. fitie

Welke beoordelingswoorden
ken je?

Het verhaal gaat over de WOII en begint in 1940 en eindigt in 1945.
Dat verhaal is dan ...

1. chronologisch
2. niet-chronologisch

Welke vraag stel je als je het onderwerp van het boek wilt bepalen?

Twee verhalen in één verhaal

De verhaallijn is alles wat een personage in een boek van begin tot eind meemaakt. Maar soms volg je in een boek twee of meer personages. Dan zijn er twee of meer verhaallijnen. Een schrijver gebruikt twee of meer verhaallijnen in een boek, omdat dat past bij het echte leven. 

De verhaallijnen in een boek komen altijd bij elkaar. Als lezer weet je nooit wanneer en hoe dat gebeurt. Daardoor zorgen twee of meer verhaallijnen voor meer spanning in een boek. 

1 verhaallijn

3 verhaallijnen 

Waaraan kun je een
gedicht herkennen?

"Leverde ik een gedicht in"
Noemen we ...

1. een versregel
2. een strofe

Heeft dit gedicht eindrijm?

1. ja
2. nee

Wat is het rijmschema van het vorige gedicht?

1. A-B-B-A-A
2. A-B-C-C-C
3. A-B-C-C-D
4. A-B-C-D-D

Taal kun je letterlijk of figuurlijk gebruiken. In welke zinnen staat figuurlijk taalgebruik?

1. zij is een erg sterke vrouw
2. hij is een beer van een vent
3. hij is een grote sterke kerel
4. zij is zo sterk als een beer

Beeldspraak 

Vergelijking: de dichter vergelijkt twee dingen met elkaar. Vaak staat in een vergelijking het woordje 'als', maar dat hoeft niet.

Metafoor: de dichter beschrijft een beeld, maar de lezer moet zelf bedenken waar het beeld naar verwijst. 

Weektaak

• mk § 4.1 opdr. 1 t/m 7
• mk § 4.2 opdr. 1 t/m 5