2HVc Grammatica Woordsoorten 2

Grammatica woordsoorten
Herhaling aanwijzend, vragend en onbepaald voornaamwoord
Herhaling voorzetsel en bijwoord
Herhaling wederkerend en wederkerig voornaamwoord
1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Grammatica woordsoorten
Herhaling aanwijzend, vragend en onbepaald voornaamwoord
Herhaling voorzetsel en bijwoord
Herhaling wederkerend en wederkerig voornaamwoord

Slide 1 - Diapositive

De Kahoot van gisteren...

Slide 2 - Diapositive

Programma
  • Herhalen aanwijzend, vragend en onbepaald voornaamwoord
  • Herhalen voorzetsel en Bijwoord
  • Herhalen wederkerend en wederkerig voornaamwoord
  • Opdracht maken
  • Afronden

Slide 3 - Diapositive

Aanwijzend voornaamwoord
Een aanwijzend voornaamwoord wijst altijd iets of iemand aan. ​

Het staat altijd vóór datgene wat het aanwijst. ​



Die vlog is leuk, maar deze legpuzzel is nog veel leuker.

maar let op:

Die les van gisteren was aardig, maar deze is beter. 

Slide 4 - Diapositive

Vragend voornaamwoord

  • Vragend voornaamwoorden verwijzen altijd naar dingen of mensen. ​
  • Staan vaak vooraan, maar niet altijd. 
  • Wie, wiens, wat voor en welke​




Let op: waarom, hoe, wanneer, waarin etc. verwijzen niet naar mensen of dingen. Dit zijn bijwoorden.​



Welke serie moet ik kijken op Netflix?​
Wie heeft het licht uitgedaan? 
Weet jij wie vals heeft gespeeld?

Slide 5 - Diapositive

Bedenk een zin met een aanwijzend voornaamwoord en een vragend voornaamwoord.

Slide 6 - Question ouverte

Onbepaald voornaamwoord
‘vaag’​


Het onbepaald voornaamwoord geeft een algemene aanduiding van mensen, dieren of dingen aan. Je kunt niet precies aangeven waar het om gaat. ​


Men, iemand, niemand, iets, niets, geen, alles, iedereen, het, niet, wat (in de betekenis van iets).​


In quarantaine kun je niets doen. ​

Op internet kun je bijna alles vinden. ​

Niemand weet dat ik Repelsteeltje heet. 
Ik heb nog wat verkocht.

Slide 7 - Diapositive

Kun je een aanwijzend voornaamwoord, een vragend voornaamwoord en een onbepaald voornaamwoord in één zin hebben?
A
Jazeker
B
Nooit!

Slide 8 - Quiz

Weet niemand wie dit boek heeft verbrand?

Slide 9 - Diapositive

Voorzetsels en bijwoorden

Slide 10 - Diapositive

Voorzetsels
  • Voorbeelden: achter, binnen, boven, langs, naast, onder, uit. ​
  • Een voorzetsel geeft plaats, tijd, oorzaak/reden of richting aan.​ 
  • TIP: een vz kun je voor ‘de kast' of voor 'het feest' zetten.​

De cadeaus liggen veilig opgeborgen in de kast. ​
Tijdens het feest waren alle straten versierd.  ​
De man reisde de wereld over.

Slide 11 - Diapositive

Tot welke woordsoort behoort het woordje 'uit '?

De demonstrant haalde uit naar de politie.
A
voorzetsel
B
hulpwerkwoord
C
bijwoord
D
zelfstandig werkwoord

Slide 12 - Quiz

Bijwoord
Een woord is een bijwoord in drie gevallen. ​

1. Als een woord aangeeft waar, wanneer en hoe iets gebeurt. ​

Morgen gaat niemand naar school, want het is weekend en we zitten in een lockdown. (wanneer)​

Daar woont een klasgenoot. (waar)​

2. Als een woord iets zegt over een niet-zelfstandig naamwoord.​

Die grap is ontzettend oud.​

Een vis kan hard zwemmen. ​

3. Als het woord een onverbogen deel van een scheidbaar werkwoord is. ​

De papegaai praatte de juf na.​

De oudjes steken de weg over

Slide 13 - Diapositive

Is 'oude' een bijwoord of bijvoeglijk naamwoord?

Hij zette de oude televisie aan.
A
bijwoord
B
bijvoeglijk naamwoord

Slide 14 - Quiz

Is 'aan' een bijwoord of bijvoeglijk naamwoord?

Hij zette de oude televisie aan.
A
bijwoord
B
bijvoeglijk naamwoord

Slide 15 - Quiz

Is 'hoe' een bijwoord of een vragend voornaamwoord?

Hoe kom ik aan het antwoord?
A
bijwoord
B
vragend voornaamwoord

Slide 16 - Quiz

Bedenk een zin met een voorzetsel, een aanwijzend voornaamwoord en een bijwoord.

Slide 17 - Question ouverte

Wederkerende en wederkerige voornaamwoorden

Slide 18 - Diapositive

In het Nederlands hebben we maar één wederkerig voornaamwoord
A
Waar
B
Niet waar

Slide 19 - Quiz

elkaar

Slide 20 - Diapositive

Wederkerend voornaamwoord
Wederkerend voornaamwoord: het onderwerp komt in een andere vorm nog eens terug. ​

Ik vergis me

Slide 21 - Diapositive

Wat is het wederkerend voornaamwoord in de volgende zin:

Je hebt ons behoorlijk laten zitten.
A
Je
B
ons
C
behoorlijk
D
Er zit geen wederkerend voornaamwoord in.

Slide 22 - Quiz



Ik verveel me verschrikkelijk.

Het woordje 'me' is...
A
Toevallig wederkerend
B
Verplicht wederkerend

Slide 23 - Quiz

Ik verveel jou met mijn verhaal.

Slide 24 - Diapositive

Aan de slag
Maak van Nieuw Nederlands online
Grammatica woordsoorten H1 opdracht 4, 5 en 7.

Blijf online in Teams en stel je vragen via de microfoon. 

Klaar? Laat het weten, dan kijk ik je werk na.  

Slide 25 - Diapositive

Fijn weekend!
Volgende week starten we met een nieuw onderdeel. 

Woordenschat H3

huiswerk: Grammatica woordsoorten H1 opdracht 4, 5, 7 via NN-online. 

Slide 26 - Diapositive