Taalverzorging formuleren: verwijswoorden

Goedemorgen klas 2C

Vandaag...

- stillezen
- Lezen hoofdstuk 1
Goedemorgen klas 3A

Vandaag...
- Taalverzorging formuleren: verwijswoorden



Huiswerk 
Zie weekplanner
Leerdoelen:
- Ik kan verwijswoorden op de goede manier gebruiken



1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Goedemorgen klas 2C

Vandaag...

- stillezen
- Lezen hoofdstuk 1
Goedemorgen klas 3A

Vandaag...
- Taalverzorging formuleren: verwijswoorden



Huiswerk 
Zie weekplanner
Leerdoelen:
- Ik kan verwijswoorden op de goede manier gebruiken



Slide 1 - Diapositive

Lees onderstaande tekst kritisch door. De vraag bij de tekst staat op de volgende slide. 
Vorige maand stond op de A58 een lange file vanwege een gekantelde vrachtwagen. De chauffeur van de gekantelde vrachtwagen was de macht over het stuur kwijtgeraakt, waardoor de vrachtwagen was gaan slingeren en gekanteld was. Zo’n gekantelde vrachtwagen komt wel vaker voor, maar deze gekantelde vrachtwagen was geladen met augurken. De lading augurken lag verspreid over de hele snelweg. Voordat de auto’s achter de gekantelde vrachtwagen door konden rijden, moest de lading augurken eerst opgeruimd worden. 

Slide 2 - Diapositive

timer
15:00

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

deze / die, dit / dat
Je verwijst met deze of die naar de-woorden
de fiets - deze fiets, de vrouw - die vrouw


Je verwijst met dit of dat naar het-woorden:
het raam - dit raam, het fietsje - dat fietsje

Slide 5 - Diapositive

met wie of waarmee?
De jongen met wie ik net sprak, is mijn buurjongen.
De vrouw van wie dit hondje is, is mijn buurvrouw.

De hond waarmee ik net liep woont op nummer vier.
Het huis waarover ik vertelde is gisteren ingestort.


Regel: Verwijs je naar personen, dan gebruik je met wie, aan wie, over wie, etc.
Verwijs je naar dingen of dieren, dan gebruik je waarover, waaraan, waarvan, etc.

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Welk verwijswoord kun je gebruiken om naar het woord 'kat' te verwijzen?
A
die, deze
B
dat, dit

Slide 9 - Quiz

Welk verwijswoord kun je gebruiken om naar het woord 'katje' te verwijzen?
A
die, deze
B
dat, dit

Slide 10 - Quiz

Mijn vriendin, waarmee ik zou gaan shoppen, is ziek
A
juist
B
fout

Slide 11 - Quiz

Het is natuurlijk 'met wie'
Mijn vriendin = een persoon. 

Slide 12 - Diapositive

Fifa20 is een PS4-spel die net uitgekomen is
A
juist
B
fout

Slide 13 - Quiz

Fifa20 is een spel dat net uitgekomen is
Het spel -> dat

Slide 14 - Diapositive

Wij krijgen een kat ... uit het dierenasiel komt
A
dat
B
die

Slide 15 - Quiz

Het paard .... ik naar de wedstrijd ga, is bruin
A
met wie
B
waarmee

Slide 16 - Quiz

Lucas kreeg een handtekening van de zanger .... hij fan is
A
van wie
B
waarvan

Slide 17 - Quiz

Mijn buurjongen is iemand ... ik graag voetbal op straat
A
waarmee
B
met wie

Slide 18 - Quiz

Ik eet het liefst melkchocola, ... vind ik lekkerder dan pure.
A
dat
B
die

Slide 19 - Quiz

Ken jij mijn buurjongen?.... komt volgend jaar bij ons op school.
A
Dat
B
die

Slide 20 - Quiz

Ik heb ...... gisteren gezien in de supermarkt!
A
jou
B
jouw

Slide 21 - Quiz

Heb je ........ fiets al binnengezet?
A
jou
B
jouw
C
jouwn

Slide 22 - Quiz

Dit is ........ oom.
A
me
B
m'
C
ik
D
mijn

Slide 23 - Quiz

....... hebben de vraag goed beantwoord!
A
zij
B
hun
C
hen
D
hullie

Slide 24 - Quiz

Slide 25 - Diapositive

En nu...
Maak van hoofdstuk 4:
Verwijswoorden (Taalverzorging)

Slide 26 - Diapositive

Lesdoel: ik kan verwijswoorden op de juiste manier gebruiken. Leg in je eigen woorden uit wat we vandaag geleerd hebben.

Slide 27 - Question ouverte