Grammar Unit 5 en 6

1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 24 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Articles
The
Gebruik je als je specifiek verwijst naar iets die al eerder is benoemd in een zin. 
Bijv: Can you pass me the salt?
A
Gebruik je voor woorden die beginnen met een medeklinker
Behalve by hour, euro, European, university, uniform
An
Gebruik je bij woorden die met een klinker beginnen
(A, E, I, O, U)

Slide 2 - Diapositive

Geen article
Geen lidwoord als je het hebt over leden van een groep, wel als het gaat over de groep als geheel.


Ex.: People think Australians are really laid-back.
The Australians are tough to beat at rugby.

Slide 3 - Diapositive

Geen 'the'
Gebruik geen 'the' na:

- both (beide)
- all (alle, de hele)
- most (de meeste)

Example.: Both countries are very nice to visit.


Both countries are very nice to visit.

Slide 4 - Diapositive

Geen article
Je gebruikt geen lidwoord voor:
- titels
- wanneer iemand de enige is die een bepaalde functie uitoefent.

Ex.: She is Queen of England.
He is President of the United States.

Slide 5 - Diapositive

Geen article
Je gebruikt geen lidwoord voor:
- continenten, landen, plaatsnamen, straten en meren.

Ex.: Nigeria is a country in Africa.
Lake Torrens is close to Adelaide.



Slide 6 - Diapositive

Geen article
- namen van gebouwen.
- organisaties die beginnen met een plaatsnaam, tenzij de naam al een lidwoord bevat.


Ex.: My brother studied at Cambridge University.

Slide 7 - Diapositive

Past Simple & Present Perfect.

Slide 8 - Diapositive







Voorbeelden van tijd aanduidingen

Yesterday

Last month

last week

this morning

two weeks ago

last night

last year

during World War II

on Sunday

back then








vervoeging van de werkwoorden

ww + ed  bij regelmatige werkwoorden

  • - y    wordt     - ie   : carry - carried
  • grab   wordt    grabbed
  • stop   wordt    stopped
  • travel  wordt  travelled


uitzondering = onregelmatige werkwoorden 

die moet je LEREN , een paar voorbeelden:

  • go - went 
  • do - did 
  • write - wrote 

De past simple is om te zeggen dat iets in het verleden is gebeurd maar nu is afgelopen!
Dat kun je zien omdat er een tijd wordt genoemd: wanneer het was afgelopen. 

Slide 9 - Diapositive

Present Perfect

Slide 10 - Diapositive

Methode 1:     stel jezelf 3 vragen
                                                                                                                Ja?         Nee?
Vraag 1: Is het nu nog aan de gang?                                      PP           volgende vraag
Vraag 2: Gaat het over ervaring tot nu toe?                        PP           volgende vraag
Vraag 3: Is het resultaat van de actie NU merkbaar?     PP           -> past simple

Slide 11 - Diapositive

Methode 2:  staat er een SIGNAALwoord in de zin ?
Er zijn signaalwoorden die je verklappen dat je de present perfect moet gebruiken.  Afkorting van die woorden:
Hai fyne jas! 
How long         For                Just                    
Always              Yet                 Already             
In (weeks)       Never           Since                 
                             Ever                                           

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

Even kort samengevat

Bij de Present Perfect: in het verleden begonnen en nog bezig of van toepassing of resultaat is zichtbaar.

Bij de Past Simple: in het verleden begonnen EN geëindigd.

Slide 15 - Diapositive

Plaats van Bijwoord.

Slide 16 - Diapositive

May/ might be
Plaats van bijwoord: 
Wat doet een bijwoord?
  • Een bijwoord geeft meer informatie over HOE iets gebeurd.
  • Voorbeeld: She sings beautifully.

Hoe maak je het?
  • Bijvoeglijk naamwoord + LY

Slide 17 - Diapositive

May/ might be
Plaats van bijwoord: 
1. Vóór een bijvoeglijk naamwoord of ander bijwoord. 
Voorbeeld: You're going to become extremely popular.





Slide 18 - Diapositive

May/ might be
Plaats van bijwoord: 
1. Vóór een bijvoeglijk naamwoord of ander bijwoord. 
Voorbeeld: You're going to become extremely popular.

2. Vóór het hoofdwerkwoord.
Voorbeeld: She regularly asks me to write for her website.

Slide 19 - Diapositive

May/ might be
Plaats van bijwoord: 
1. Vóór een bijvoeglijk naamwoord of ander bijwoord. 
Voorbeeld: You're going to become extremely popular.

2. Vóór het hoofdwerkwoord.
Voorbeeld: She regularly asks me to write for her website.

3. Aan het einde van de zin voor meer nadruk.
Voorbeeld: He grabbed the snake quickly.

Slide 20 - Diapositive

May/ might be
Bijvoeglijk naamwoord of een bijwoord?
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord (         ).
Voorbeeld: She is wearing a beautiful dress.



Mensen, dieren of dingen

Slide 21 - Diapositive

May/ might be
Bijvoeglijk naamwoord of een bijwoord?
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord (         ).
Voorbeeld: She is wearing a beautiful dress.

Een bijwoord zegt iets over hoe iets gebeurd. Het zegt iets over een
  1. Werkwoord: She sings beautifully.
  2. Bijvoeglijk naamwoord: This castle is incredibly old.

Mensen, dieren of dingen

Slide 22 - Diapositive

Adjective vs Adverbs

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Diapositive