2.7 Gramm

lesdoel 2.7 grammatica  
De volgende woordsoorten leer je in deze paragraaf:
  • zelfstandig naamwoord
  • lidwoord 
  • werkwoord 
1 / 10
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

Cette leçon contient 10 diapositives, avec diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

lesdoel 2.7 grammatica  
De volgende woordsoorten leer je in deze paragraaf:
  • zelfstandig naamwoord
  • lidwoord 
  • werkwoord 

Slide 1 - Diapositive

Zelfstandige naamwoorden
Woorden waar je een lidwoord voor kunt zetten, noem je zelfstandige naamwoorden (znw).

Namen zijn ook zelfstandige naamwoorden. Suzanne en Zwolle zijn dus zelfstandige naamwoorden.

Slide 2 - Diapositive

Zelfstandige naamwoorden

Slide 3 - Diapositive

zelfstandig naamwoord
Vóór een zelfstandig naamwoord kun je meestal een lidwoord zetten:
schilderij – het schilderij

Slide 4 - Diapositive


Leertekst: Lidwoord
Er zijn drie lidwoorden: de – het – een
Een lidwoord (lw) staat nooit alleen. Het lidwoord staat altijd voor het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort.
De lidwoorden de en het zijn bepaalde lidwoorden.
Je gebruikt ze als het duidelijk is wat of wie je bedoelt: de jongen, het plan, de fiets.




Slide 5 - Diapositive


Het lidwoord een is een onbepaald lidwoord.
Je gebruikt het als niet duidelijk is wat of wie je precies bedoelt: een jongen, een plan, een fiets.
Het meisje gaf de prachtige ketting aan een goede vriendin.




Slide 6 - Diapositive

Leertekst: Werkwoord
Een werkwoord is een doe-woord. Het zegt wat iets of iemand doet of wat er gebeurt. Werkwoorden zijn bijvoorbeeld: kiezen, staan, moeten, opruimen, hebben. Deze vorm noemen we het hele werkwoord.
In een zin kan de vorm van het werkwoord veranderen.
• hele werkwoord: kiezen
• vormen van het werkwoord: kies, kiest, koos, kozen, gekozen

Slide 7 - Diapositive

Werkwoorden (ww)
Een werkwoord is een woordsoort.
De afkorting van werkwoord is WW.
In een zin staat ten minste één werkwoord.
Er zijn ook zinnen met meer dan één werkwoord.
Een werkwoord zegt 
- wat iets of iemand doet,
- wat iets of iemand overkomt
wat er is gebeurd.


Slide 8 - Diapositive

Maken hoofdstuk 2.7 opdracht :
1,2,6 en 7
timer
6:00

Slide 9 - Diapositive

hoofdstuk 2.7:
Maken opdracht 8,9,12,14,16 en 20
timer
15:00

Slide 10 - Diapositive