Brugklas overzicht H3

welkom
1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

welkom

Slide 1 - Diapositive

Lezen
Woorden
Spelling
Grammatica

Slide 2 - Diapositive

Als een tekst een driedeling heeft, bestaat de tekst uit:

Slide 3 - Question ouverte

Hoe herken je het onderwerp van een tekst?

Slide 4 - Question ouverte

Signaalwoorden opsomming
A
ten eerste, ten tweede, ook, verder
B
maar, echter, toch, tegenover
C
bijvoorbeeld, zo, zoals

Slide 5 - Quiz

wat is een signaalwoord van: OPSOMMING
A
ook
B
tot slot
C
al met al
D
zoals

Slide 6 - Quiz

Wat is een opsomming?
A
Voordat ik naar school ga, eet ik een boterham.
B
En daarom ga ik naar school.
C
Ik leer Nederlands en Wiskunde en ook Engels.
D
Vroeger lette ik nooit op in de les.

Slide 7 - Quiz

Welke signaalwoorden horen bij een tegenstellendverband?
A
maar, tegenover
B
daarentegen, toch
C
echter, hoewel
D
ondanks dat, aan de ene kant... aan de andere kant

Slide 8 - Quiz

Een voorbeeld van achtervoegsels zijn:
A
ongevaarlijk
B
monoloog
C
wantrouwen
D
vindingrijk

Slide 9 - Quiz

Beleefdheid, beroemdheid, luiheid. Heid is een?
A
Voorvoegsel
B
Achtervoegsel
C
Samenstelling

Slide 10 - Quiz

Het achtervoegsel -loos betekent....
A
Zonder
B
Groot
C
Negatief
D
Min

Slide 11 - Quiz

wat is het woord met een achtervoegsel?
A
geklets
B
gezwam
C
oeverloos
D
misverstand

Slide 12 - Quiz

meervouden

Wat is het meervoud van technologie?
A
technologies
B
technologieën
C
technologiën
D
technologieeën

Slide 13 - Quiz

Wat is het meervoud?
A
Melodiën
B
Melodieën
C
Bacteriën
D
Bacterieën

Slide 14 - Quiz

Wat is het meervoud van zee?
A
zeeën
B
zeën

Slide 15 - Quiz

Wat is geen meervoud van 'jubileum'?
A
jubilea
B
jubileums
C
jubileas

Slide 16 - Quiz

(Werkwoord)spelling is
A
Makkelijk
B
Moeilijk
C
Niet makkelijk, maar ook niet moeilijk

Slide 17 - Quiz

6. Werkwoorden verleden tijd:

aDe poes (soezen) op de bank, terwijl Edo de kamer (poetsen).
A
soeste, poetste
B
soeste, poetsde
C
soesde, poetste
D
soesde, poetsde

Slide 18 - Quiz

werkwoord:
verleden tijd
Hij ....... de sneeuwbal.
A
gooite
B
gegooid
C
gooide

Slide 19 - Quiz

Wat is de verleden tijd van het werkwoord verven?
A
ik verfte
B
ik verfde

Slide 20 - Quiz

OP DE KOP TIKKEN…
A
Op een spijker slaan.
B
Woede uiten.
C
Iets voor een lage prijs kopen.
D
Een dier aaien.

Slide 21 - Quiz

Wat betekent 'de paniek'?
A
bericht waarvan je niet weet of ze waar zijn
B
iets niet meer kopen
C
niet overdrijven
D
plotseling grote angst

Slide 22 - Quiz

Wat betekent het woord?
(de) constructie
A
Gebouwen die bij elkaar horen
B
Bouwkunst
C
Wijze van bouwen
D
Bouwsel dat uit meerdere onderdelen bestaat

Slide 23 - Quiz


Het meervoud van medicus is....
A
medicussen
B
medica
C
medici
D
mag allemaal

Slide 24 - Quiz