PC 2: Zet productie sinaasappelsap in juiste bedrijfskolom volgorde: 1: groothandel, 2: sinaasappelkweker, 3:Nederlandse importeur, 4: spaans exportbedrijf, 5: Nederlandse sapfabriek, 6: supermarkt.
1 / 55
suivant
Slide 1: Question ouverte
Cette leçon contient 55 diapositives, avec quiz interactifs.
Éléments de cette leçon
PC 2: Zet productie sinaasappelsap in juiste bedrijfskolom volgorde: 1: groothandel, 2: sinaasappelkweker, 3:Nederlandse importeur, 4: spaans exportbedrijf, 5: Nederlandse sapfabriek, 6: supermarkt.
Slide 1 - Question ouverte
PC2: Bekijk de bedrijfskolom van scooters. Je ziet steeds de verkoopprijs aan het volgende bedrijf staan. De verkoopprijs aan de consument is € 1.290. Hoeveel heeft de scooterfabriek aan waarde toegevoegd?
Slide 2 - Question ouverte
PC2: Wat hoort niet thuis in de bedrijfskolom?
A
graanboer
B
meelfabriek
C
bakker
D
consument
Slide 3 - Quiz
PC 2: Maak de Bedrijfskolom
Chocoladefabriek
Supermarkt
Importeur
Cacaoplantage
Groothandel
Slide 4 - Question de remorquage
PC 2: Wat levert een reisbureau?
A
Goederen
B
Diensten
C
Goederen en diensten
D
niets
Slide 5 - Quiz
PC2: Wat is een bedrijfskolom?
A
Alle bedrijven die hetzelfde maken bij elkaar
B
Alle bedrijven die betrokken zijn bij de productie van 1 product
C
Alle bewerkingen die een product ondergaat
D
Alle winkels die een bepaald product verkopen
Slide 6 - Quiz
PC2: Hoe noem je een schema dat de weg van grondstof tot eindproduct laat zien?
A
Productie overzicht
B
Productie schema
C
Bedrijfskolom
D
Bedrijfstakken
Slide 7 - Quiz
PC3: Er zijn 4 productiefactoren, welk antwoord is geen productiefactor?
A
Natuur
B
Werk
C
Arbeid
D
Kapitaal
Slide 8 - Quiz
PC3: Wat zijn de beloningen voor de productiefactoren?
A
loon, pacht, huur, rente en winst
B
arbeid, natuur en kapitaal
C
loon, pacht, natuur en kapitaal
D
arbeid, rente, winst en loon
Slide 9 - Quiz
PC3: geef juiste plaats
Kapitaal
Arbeid
Natuur
Ondernemerschap
Winst
Loon
Rente
Pacht
Zaagmachine
Hout
Verkoper
Directeur
Rubber
Hammer
Aandelen
Boekhouder
Slide 10 - Question de remorquage
PC 3: Wat is een voorbeeld van de productiefactor kapitaal?
A
rente
B
geld
C
gebouw
D
afschrijving
Slide 11 - Quiz
PC6: Geef aan of de stellingen juist of onjuist zijn. 1. Produceren door bedrijven en overheid noem je formele productie. 2. Een voorbeeld van informele productie is vrijwilligerswerk.
A
Stelling 1 is juist
B
Stelling 2 is juist
C
Stelling 1 & 2 zijn juist
D
Beide stellingen zijn onjuist
Slide 12 - Quiz
PC6: Primaire behoeften zijn ...
A
de noodzakelijke behoeften.
B
de luxe behoeften.
Slide 13 - Quiz
PC6: Het hebben van een fiets is een ...
A
primaire behoefte.
B
secundaire behoefte
Slide 14 - Quiz
PC6: Wat is de beste omschrijving van zelfvoorziening?
A
Dat je je zelf voorziet
B
Wanneer je zelf in jouw behoeften voorziet door producten te kopen
C
Zelf groenten verbouwen, zelf je huis schilderen, zelf jam maken.
D
Wanneer je in jouw behoeften voorziet door eigen gemaakte producten
Slide 15 - Quiz
PC6: Wat bepaalt hoe groot jouw welvaart is?
Slide 16 - Question ouverte
PC6
Primaire behoeften
Secundaire behoeften
Slide 17 - Question de remorquage
PC6: Hoe kom je aan goederen of diensten om in je behoeften te voorzien?
Slide 18 - Question ouverte
PC 6: Wat kun je bij de bakker kopen dat in een secundaire behoefte voorziet?
Slide 19 - Question ouverte
PC6: Vind je een reep chocolade net zo’n primaire behoefte als brood? Licht je antwoord toe.
Slide 20 - Question ouverte
PC10: Een koekjesfabriek vervangt een machine vervangen door een machine die sneller werkt en via de computer wordt bediend. Hoe noem je dat......
A
Een technologische ontwikkeling die je automatisering noemt.
B
Automatisering die je mechanisatie noemt.
C
Mechanisatie die je technologische ontwikkeling noemt.
Slide 21 - Quiz
PC10: Wat kan een nadeel zijn van automatisering?
A
Computers gaan snel stuk
B
Computers zijn snel verouderd
C
Computers zijn complex in de bediening
D
Arbeidsplaatsen kunnen verloren gaan
Slide 22 - Quiz
PC9: Loonkosten zijn:
A
variabele kosten
B
vaste kosten
Slide 23 - Quiz
PC 9: De kostprijs is...
A
Hoeveel een product kost in de winkel
B
Hoeveel de de vaste lasten zijn
C
Hoeveel het kost om een product te maken
D
Hoeveel belasting je moet betalen
Slide 24 - Quiz
PC9: Loon is een voorbeeld van ..... kosten
A
Vaste kosten
B
Variabele kosten
Slide 25 - Quiz
PC9: Ketchup voor op een hamburger is een voorbeeld van ..... kosten
A
Vaste kosten
B
Variabele kosten
Slide 26 - Quiz
PC9: Geef een voorbeeld van vaste kosten en variabele kosten.
Slide 27 - Question ouverte
PC 9: Wat is het verschil tussen vaste en variabele kosten?
Slide 28 - Question ouverte
PC9: 't Huuske verkoopt snacks, welke worden ingekocht bij de groothandel. Per maand betaalt het bedrijf €750 huur, de loonkosten van een vaste werknemer €1800 en verzekeringen €980. De variabele kosten bestaan uit de ingekochte snacks. De gemiddelde inkoopprijs bedraagt €0,75 per stuk.
Hoeveel zijn de totale constante kosten? Schrijf je berekening op.
Slide 29 - Question ouverte
PC9: 't Huuske verkoopt snacks, welke worden ingekocht bij de groothandel. Per maand betaalt het bedrijf €750 huur, de loonkosten van een vaste werknemer €1800 en verzekeringen €980. De variabele kosten bestaan uit de ingekochte snacks. De gemiddelde inkoopprijs bedraagt €0,75 per stuk.
In een maand verkopen ze 5.500 snacks.
Hoeveel zijn de totale variabele kosten? Schrijf je berekening op.
Slide 30 - Question ouverte
PC9: 't Huuske verkoopt snacks, welke worden ingekocht bij de groothandel. Per maand betaalt het bedrijf €750 huur, de loonkosten van een vaste werknemer €1800 en verzekeringen €980. De variabele kosten bestaan uit de ingekochte snacks. De gemiddelde inkoopprijs bedraagt €0,75 per stuk.
In een maand verkopen ze 5.500 snacks.
Hoeveel zijn de totale kosten? Schrijf je berekening op.
Slide 31 - Question ouverte
PC9: Vaste kosten zijn gebaseerd op...
A
werkelijke productie
B
werkelijke kosten
C
verwachte productie
D
gekozen productiecapaciteit
Slide 32 - Quiz
PC12: Welke beroepen kom je tegen in de tertiaire sector?
A
kapper
B
boer
C
taxichauffeur
D
leraar
Slide 33 - Quiz
PC12: Wat hoort niet thuis in de quartaire sector?
A
ziekenhuis
B
brandweer
C
school
D
bank
Slide 34 - Quiz
PC12: Welke productiesector is in een derdewereldland veel groter dan in een Westers land?
A
Primaire
B
Secundaire
C
Tertiaire
D
Quartaire
Slide 35 - Quiz
PC12: sleepvraag
Primaire
Tertiaire
Secundaire
Quartaire
Slide 36 - Question de remorquage
PC12: De productiesectoren zijn natuur, arbeid en kapitaal.
A
juist
B
onjuist
Slide 37 - Quiz
PC12: Welke beroepen kom je tegen in de tertiaire sector?
A
kapper
B
boer
C
taxichauffeur
D
leraar
Slide 38 - Quiz
PC12: Industrie is een onderdeel van de secundaire sector.
A
juist
B
onjuist
Slide 39 - Quiz
PC12:Wat hoort niet thuis in de quartaire sector?
A
ziekenhuis
B
brandweer
C
school
D
bank
Slide 40 - Quiz
PC12: Als je bij een appelboer de appels gaat plukken, dan werk je in:
A
primaire sector
B
secundaire sector
C
tertiaire sector
D
je vrije tijd
Slide 41 - Quiz
PC 12: Welke van de vier productiesectoren zie je hiernaast?
A
primaire sector
B
secundaire sector
C
tertiaire sector
D
quartaire sector
Slide 42 - Quiz
PC12: sleepvraag
Primaire sector
Secundaire sector
Quartaire sector
Slide 43 - Question de remorquage
PC12: In welke sector werkt een politieagent?
A
primaire sector
B
secundaire sector
C
tertiaire sector
D
quartaire sector
Slide 44 - Quiz
PC 12: In welke sector zijn de lonen gemiddeld het hoogst?
A
Informele sector
B
Primaire sector
C
Secundaire sector
D
Tertiaire sector
Slide 45 - Quiz
PC 12: In welke sector zijn de lonen gemiddeld het hoogst? Leg je antwoord uit
Slide 46 - Question ouverte
PC12:Tot welke sector hoort de Efteling?
A
Primaire sector
B
Tertiaire sector
C
Secundaire sector
D
Quartaire sector
Slide 47 - Quiz
PC 12: sleepvraag
Tertiaire sector
Quartaire sector
Primaire sector
Secundaire sector
Slide 48 - Question de remorquage
PC15: Import of export? Een Spanjaard gaat hier op vakantie. Dit is voor Nederland:
A
Import
B
Export
Slide 49 - Quiz
PC15: Doordat Nederland importeert
A
Maken we meer winst
B
Hebben we meer keus uit producten
Slide 50 - Quiz
PC15: Import betekent:
A
invoer van producten uit het buitenland
B
invoer van producten en diensten uit het buitenland
C
uitvoer van producten uit het buitenland
D
uitvoer van producten en diensten uit het buitenland
Slide 51 - Quiz
PC15: Wat is het doel van protectiemaatregelen?
A
beschermen van de burgers
B
beschermen van de overheid
C
beschermen van de
het buitenland
D
beschermen van het bedrijfsleven
Slide 52 - Quiz
PC15: Een autofabrikant uit Japan verkoopt zijn auto's in de Europese Unie. Welk type belasting betaalt deze fabrikant?
A
BTW
B
Accijns
C
Invoerrechten
D
Geen belasting
Slide 53 - Quiz
PC15: Als een Nederlandse producent goederen maakt met Britse onderdelen, worden deze producten na de Brexit voor Nederlandse klanten:
A
duurder
B
goedkoper
Slide 54 - Quiz
PC15: Juist of onjuist? Binnen Europa is er altijd sprake van vrijhandel.