Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.
La durée de la leçon est: 30 min
Éléments de cette leçon
1Kader Taal 1 t/m 3
Herhaling taal 1 t/m 3
Slide 1 - Diapositive
Wat betekent moedertaal?
Slide 2 - Question ouverte
Wat is jouw moedertaal?
Slide 3 - Question ouverte
Moedertaal
Taal die je hebt geleerd vanaf je geboorte
Slide 4 - Diapositive
Slide 5 - Vidéo
Wat betekent tweede taal?
Slide 6 - Question ouverte
Heb jij een tweede taal? Zo ja, welke?
Slide 7 - Question ouverte
Tweede taal
De taal die je later erbij leert en je net zo goed kan spreken als je moedertaal.
Slide 8 - Diapositive
Wat betekent vreemde taal?
Slide 9 - Question ouverte
Vreemde taal
(buitenlandse) taal die je later leert spreken.
Slide 10 - Diapositive
Inge is geboren in Utrecht. Haar beide ouders komen uit Nederland en ze spreken thuis Nederlands. Op school en met haar vriendinnen leert ze Frans. Nederlands is Inge haar......
A
moedertaal
B
tweede taal
C
vreemde taal
Slide 11 - Quiz
Inge is geboren in Utrecht. Haar beide ouders komen uit Nederland en ze spreken thuis Nederlands. Op school en met haar vriendinnen leert ze Frans. Frans is Inge haar......
Slide 12 - Question ouverte
Wat betekent streektaal?
Slide 13 - Question ouverte
Kan jij een voorbeeld noemen van streektaal?
Slide 14 - Question ouverte
Spreek jij thuis streektaal? Zo ja, wat dan?
Slide 15 - Question ouverte
Streektaal
Taal van een bepaalde streek of plaats, die anders is dan de Standaardtaal.
Slide 16 - Diapositive
Wat betekent Rijkstaal?
Slide 17 - Question ouverte
Waar wordt Rijkstaal gesproken?
Slide 18 - Question ouverte
Rijkstaal
Door de rijksoverheid officieel erkende taal.
Slide 19 - Diapositive
Mensen die een streektaal spreken, zijn meestal trots op die taal.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 20 - Quiz
Wat zijn leenwoorden?
Slide 21 - Question ouverte
Geef een voorbeeld van een leenwoord die jij wel eens gebruikt.