Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.
La durée de la leçon est: 30 min
Éléments de cette leçon
Herzlich Willkommen
Slide 1 - Diapositive
Lesdoel
Ik kan de vormen van het persoonlijk voornaamwoord gebruiken.
Ik ken de voorzetsels met de 3e en 4e naamval.
Slide 2 - Diapositive
timer
0:30
Persoonlijk voornaamwoord & Voorzetsels
Slide 3 - Carte mentale
Neem blz. 106 oef. 6 voor je
Slide 4 - Diapositive
Wat is een naamval?
onderwerp
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
Naamval = zinsdeel
Slide 5 - Diapositive
De naamvalen, wat is wat?
Onderwerp
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp (aan of voor )
1
3
4
Slide 6 - Question de remorquage
Slide 7 - Vidéo
Slide 8 - Vidéo
Herhaling: Persoonlijk voornaamwoordmet de voorzetsels 3enaamval.
Voorzetsels met de 3e naamval:
mit = met
nach = naar (landen/steden/richting)
bei = bij
seit = sinds
von= van
zu = naar(personen/gebouwen)
aus = uit Du bist beimir. Er kommt zueuch.
Voorzetsels: in de kast, op de kast, naast de kast, etc.
Slide 9 - Diapositive
Herhaling: Persoonlijk voornaamwoordmet de voorzetsels 4enaamval.
Voorzetsels met de 4e naamval:
durch = door
für = voor(bestemt voor iemand)
ohne = zonder
um= om
gegen= gegen
entlang= langs Du spielst gegen mich. Er kommt ohne ihn.
Voorzetsels: in de kast, op de kast, naast de kast, etc.
Slide 10 - Diapositive
Personalpronomen
Slide 11 - Diapositive
Welk rijtje voorzetsels hoort bij de derde naamval?
A
aus, durch, für, von, zu, bei
B
seit, aus, für, in, an, bei, mit
C
aus, bei, mit, nach,
seit, von, zu
D
mit, seit, zu, aus, neben, zwischen
Slide 12 - Quiz
Voorzetsels vierde naamval
A
durch, für, gegen, ohne, um
B
duch, fur, gegen, ohne, um
C
dürch, für, gegen, ohne, um
Slide 13 - Quiz
Ist das Telefon ... (voor) ... (mij)?
A
durch mich
B
gegen mich
C
für mich
D
fur mich
Slide 14 - Quiz
Wähle den richtigen Personalpronomen (pers.vnw). (ik) Das ist für ______.
A
ich
B
mir
C
mich
Slide 15 - Quiz
Wähle den richtigen Personalpronomen (pers.vnw). (wij) Peter spielt gegen ______.
A
wir
B
uns (3)
C
uns (4)
Slide 16 - Quiz
Wähle den richtigen Personalpronomen (pers.vnw). (zij enk) Er fährt mit _______ nach Hause.
A
sie (1)
B
ihr
C
sie (4)
Slide 17 - Quiz
Gehst du mit ..... (ons) ins Kino?
A
wir
B
uns
C
ihm
Slide 18 - Quiz
Heute Abend komme ich zu ....(jou)
A
dir
B
du
C
ihr
Slide 19 - Quiz
Für ...... (wie) hast du die Blumen gekauft?
A
wem
B
wen
C
wer
Slide 20 - Quiz
Was ist richtig?
A
nach = landen/gebouwen
B
nach = richting / landen/steden
C
zu = gebouwen/ personen
D
zu = richting
Slide 21 - Quiz
Von...... (wie) hast du das gehört?
A
wem
B
wen
C
wer
Slide 22 - Quiz
Slide 23 - Diapositive
Wist je dat...
1x schrijven hetzelfde effect heeft als 7x lezen?
herhaling ervoor zorgt, dat je kennis langdurig blijft hangen?
Je meer onthoudt van 4x 15 minuten leren dan van 1x een uur?
Slide 24 - Diapositive
Wist je dat...
jouw hersens 4 minuten nodig hebben om zich weer te kunnen focussen nadat je een bericht (WhatsApp, Instagram, Snapchat, iMessage, e-mail etc.) hebt gelezen?
Slide 25 - Diapositive
Lesdoel
Ik kan de vormen van het persoonlijk voornaamwoord gebruiken.