voorzetsels 3e en 4 naamval met persoonlijk voornaamwoord

Herzlich Willkommen
Dienstag, den 1. Oktober
1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 3 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Herzlich Willkommen
Dienstag, den 1. Oktober

Slide 1 - Diapositive

Was machen wir heute?
  • Die Geschichte zum Oktoberfest 
  • Grammatik: Personalpronomen 1. 3. 4. Fall + üben

Weiter diese Woche?
Morgen: lesen > Oefenexamen
Donnerstag: schreiben > Formeller Brief zurück + Notizen + neue Aufgabe

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Vidéo

Die Geschichte zum Oktoberfest 
Das Oktoberfest!

  • Was sagen die Leute über das Essen und Trinken auf dem Oktoberfest? Was wird gegessen und getrunken auf dem Oktoberfest?
  • Seit wann gibt es das Oktoberfest?
  • Warum feiert man das Oktoberfest?
Das Oktoberfest erklärt

Slide 4 - Diapositive

Lernziehle
  1. Ik kan de vormen van het persoonlijk voornaamwoord als meewerkend voorwerp  en lijdend voorwerp gebruiken.
  2. Ik ken de voorzetsels met de 3e en 4e naamval.
  3. Ik besef dat een naamval niet alleen afhangt van het voorzetsel, maar ook van het werkwoord

Slide 5 - Diapositive

timer
0:30
Persoonlijk voornaamwoord
&
Voorzetsels

Slide 6 - Carte mentale

Wat is een naamval?
onderwerp
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
Naamval = zinsdeel

Slide 7 - Diapositive

De naamvalen, wat is wat?
Onderwerp
Lijdend voorwerp

Meewerkend voorwerp (aan of voor )
1
3
4

Slide 8 - Question de remorquage

Slide 9 - Vidéo

Slide 10 - Vidéo

Herhaling: Persoonlijk voornaamwoord  met de voorzetsels 3e naamval.
Voorzetsels met de 3e naamval:
  1. mit = met
  2. nach = naar (landen/steden/richting)
  3. bei = bij
  4. seit = sinds
  5. von = van
  6. zu = naar(personen/gebouwen)
  7. aus = uit                      Du bist bei mir.                                                                                         Er kommt zu euch.
Voorzetsels:
in de kast, op de kast, naast de kast, etc.

Slide 11 - Diapositive

Herhaling: Persoonlijk voornaamwoord  met de voorzetsels 4e naamval.
Voorzetsels met de 4e naamval:
  1. durch = door
  2. für = voor(bestemt voor iemand)
  3. ohne = zonder
  4. um= om
  5. gegen = gegen
  6. entlang= langs        Du spielst gegen mich.                                                                          Er kommt ohne ihn.
Voorzetsels:
in de kast, op de kast, naast de kast, etc.

Slide 12 - Diapositive

Personalpronomen

Slide 13 - Diapositive

Welk rijtje voorzetsels hoort bij de derde naamval?
A
aus, durch, für, von, zu, bei
B
seit, aus, für, in, an, bei, mit
C
aus, bei, mit, nach, seit, von, zu
D
mit, seit, zu, aus, neben, zwischen

Slide 14 - Quiz

Voorzetsels vierde naamval
A
durch, für, gegen, ohne, um
B
duch, fur, gegen, ohne, um
C
dürch, für, gegen, ohne, um

Slide 15 - Quiz

Ist das Telefon ... (voor) ... (mij)?
A
durch mich
B
gegen mich
C
für mich
D
fur mich

Slide 16 - Quiz

Wähle den richtigen Personalpronomen (pers.vnw).
(ik) Das ist für ______.
A
ich
B
mir
C
mich

Slide 17 - Quiz

Wähle den richtigen Personalpronomen (pers.vnw).
(wij) Peter spielt gegen ______.
A
wir
B
uns (3)
C
uns (4)

Slide 18 - Quiz

Wähle den richtigen Personalpronomen (pers.vnw).
(zij enk) Er fährt mit _______ nach Hause.
A
sie (1)
B
ihr
C
sie (4)

Slide 19 - Quiz

Gehst du mit ..... (ons) ins Kino?
A
wir
B
uns
C
ihm

Slide 20 - Quiz

Heute Abend komme ich zu ....(jou)
A
dir
B
du
C
ihr

Slide 21 - Quiz

Für ...... (wie) hast du die Blumen gekauft?

A
wem
B
wen
C
wer

Slide 22 - Quiz

Was ist richtig?
A
nach = landen/gebouwen
B
nach = richting / landen/steden
C
zu = gebouwen/ personen
D
zu = richting

Slide 23 - Quiz

Von...... (wie) hast du das gehört?

A
wem
B
wen
C
wer

Slide 24 - Quiz

Wist je dat...
  • 1x schrijven hetzelfde effect heeft als 7x lezen?
  • herhaling ervoor zorgt, dat je kennis langdurig blijft hangen?
  • Je meer onthoudt van 4x 15 minuten leren dan van 1x een uur?

Slide 25 - Diapositive