les 5 spelling: trema en apostrof

Wat hebben we tot nu toe gedaan en waar gaan we vandaag aan werken?
- We hebben woordsoorten en zinsdelen geoefend. 

- We hebben twee lessen aan leesvaardigheid gewerkt. 

- Vorige week zijn we aan de slag gegaan met leestekens (hoofdletters, punt, vraagteken, uitroepteken, komma en aanhalingstekens).

- Vandaag gaan verder werken aan de leestekens. 
1 / 39
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

Cette leçon contient 39 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Wat hebben we tot nu toe gedaan en waar gaan we vandaag aan werken?
- We hebben woordsoorten en zinsdelen geoefend. 

- We hebben twee lessen aan leesvaardigheid gewerkt. 

- Vorige week zijn we aan de slag gegaan met leestekens (hoofdletters, punt, vraagteken, uitroepteken, komma en aanhalingstekens).

- Vandaag gaan verder werken aan de leestekens. 

Slide 1 - Diapositive

Leestekens 

Vandaag behandelen we het trema en het apostrof. Dit heb je na de kerstvakantie bij een schrijftoets nodig.

Slide 2 - Diapositive

Trema

Slide 3 - Diapositive

Apostrof

Slide 4 - Diapositive

Even samen oefenen.....

Slide 5 - Diapositive

Bij welke woorden schrijf je een apostrof?
WEL
s middags
s zomers
s avonds
s maandags

Slide 6 - Question de remorquage

met apostrof 
zonder apostrof
met trema
zonder trema
Beatrix hoed
elektricien
olien
Wims dagboek
naief
Frits fiets
A4 tje
s Gravenhage

Slide 7 - Question de remorquage

Waar is de apostrof juist geplaatst?
JUIST
s'woensdags
's winters
A'4tje
M&Ms'

Slide 8 - Question de remorquage

Kies de juiste vorm:
A
coordinatie
B
coördinatie

Slide 9 - Quiz

Kies de juiste vorm:
A
discussieren
B
discussiëren

Slide 10 - Quiz

Kies de juiste vorm:
A
draaiing
B
draaiïng

Slide 11 - Quiz

Kies de juiste vorm:
A
egoisme
B
egoïsme

Slide 12 - Quiz

Kies de juiste vorm:
A
reunie
B
reünie

Slide 13 - Quiz

Kies de juiste vorm:
A
buggytje
B
buggy'tje

Slide 14 - Quiz

Kies de juiste vorm:
A
bureautje
B
bureau'tje

Slide 15 - Quiz

Kies de juiste vorm:
A
chimpansees
B
chimpansee's

Slide 16 - Quiz

Afsluiter
- Nederlands quiz

- Blooket: apostrof en trema

Slide 17 - Diapositive

Husselwoorden

Welk woord kun je maken van de gehusselde letters?

Slide 18 - Diapositive

ijknon

Slide 19 - Question ouverte

barez

Slide 20 - Question ouverte

Loop nou eens door!

In deze zin staat....

A
Een gebiedende wijs
B
Een onderwerp
C
Een heel werkwoord
D
De voltooid tegenwoordige tijd

Slide 21 - Quiz

1: Word je blij van school?
2: Word jouw zusje blij van school?
A
Alleen zin 2 is juist
B
Alleen zin 1 is juist
C
Beide zinnen zijn juist
D
Beide zinnen zijn onjuist

Slide 22 - Quiz

Wat is een sterk werkwoord?
A
De stam van het werkwoord
B
Dat verandert van klank.
C
Dat verandert niet van klank.
D
Geen van allen.

Slide 23 - Quiz

'T ex-kofschip gebruik je bij de verleden tijd van de persoonsvorm.
A
Wat voor schip?
B
Dat is niet waar
C
Persoonsvorm?
D
Dat is waar

Slide 24 - Quiz


Ik leide haar om de tuin.
A
Dat is goed
B
Dat is fout. Het moet zijn: leidde.
C
Dat is fout. Het moet zijn: leidden.
D
Dat is fout. Het moet zijn: lijdde.

Slide 25 - Quiz

Meneer Mol (fronzen) zijn wenkbrauwen.
Schrijf de verleden tijd.
A
Fronste
B
Fronsde
C
Fronzden
D
Fronzde

Slide 26 - Quiz

Land je morgen op Schiphol?

Dit is correct. Maar waarom?
A
Omdat je/jij achter de persoonsvorm staat.
B
Omdat 'je' het onderwerp is.
C
Omdat je altijd de stam schrijft bij 'je'.
D
Omdat het een vraagzin is.

Slide 27 - Quiz

Wordt nou eens wakker!!
'Wordt' is hier verkeerd gespeld. Waarom? Er is hier sprake van....
A
Een uitroep.
B
Een voltooid deelwoord.
C
Een meervoudsvorm.
D
Een gebiedende wijs.

Slide 28 - Quiz

Ik schrobte de vloer met een borstel.
A
Dit is juist: Als ik het hardop zeg, hoor ik een ''T".
B
Dit is onjuist: De B staat niet in 't ex-kofschip.
C
Dit is onjuist: Schrobben is altijd vervoegd met een T.
D
Dit is juist: Stam+ TE.

Slide 29 - Quiz

Mijn zus en ik (proberen) om stiekem binnen te komen op het feestje. Schrijf de verleden tijd.
A
Probeerde
B
Probeert
C
Probeerden
D
Proberen

Slide 30 - Quiz

Welke kleuren heeft de Nederlandse vlag?

Slide 31 - Question ouverte

Wat zijn de buurlanden van Nederland?

Slide 32 - Question ouverte

Wie is deze mevrouw?

Slide 33 - Question ouverte

Wat is de hoofdstad van Nederland?

Slide 34 - Question ouverte

Waar leggen koning Willem Alexander en koningin Maxima op 4 mei kransen?
A
Bij het koningshuis
B
Op de Dam
C
Paleis het Loo
D
Erasmusbrug

Slide 35 - Quiz

Hoe heet het grootste vliegveld van Nederland?

Slide 36 - Question ouverte

Waar ligt de grootste haven van Nederland?
A
Amsterdam
B
Utrecht
C
Rotterdam
D
Zwolle

Slide 37 - Quiz

Welk vervoersmiddel is in Nederland erg populair?

Slide 38 - Question ouverte

Hoeveel provincies heeft Nederland?
A
10
B
11
C
12
D
13

Slide 39 - Quiz