week 38-39

• Frans
• Middelbare school
• mavo, havo
• Leerjaar 2

Les devoirs

Faire: Bloc A (ex 6a, 7a) +Bloc B (ex 9, 10a/b + ex 11abcd, 12ab)

Apprendre: herhaal vocabulaire A woorden + zinnen (WB page 50)

Les buts

vocabulaire A+B 

Je kunt de woorden en zinnen (A) vertalen in het F-N/ N-F

Bloc A+C:

herhaling: je kunt het Franse voorzetsel in/ naar toepassen

Bloc B:

Je kunt een weerbericht in het Frans begrijpen

Bloc D:

je kunt de passé composé (volt.tijd) gebruiken

Le test

Vocabulaire A+B

woorden/ zinnen (A)

Bloc A

voorzetsels in/ naar voor een stad of land

travailler

1. spreken
2. werken
3. vertellen
4. ontmoeten

Ik ga naar Spanje

1. Je vais au Espagne
2. Je vais à Espagne
3. Je vais en Espagne
4. Je vais aux Espagne

Wij wonen in Rome

1. Nous habitons à Rome
2. Nous habitons en Rome
3. Nous habitons au Rome
4. Nous habitons aux Rome

het vliegtuig

1. la avion
2. le avion
3. l'avion
4. les avions

avoir envie de

1. honger hebben
2. dorst hebben
3. een hekel hebben aan
4. zin in hebben

la rentrée

de trein

het is koud

1. il fait chaud
2. il fait beau
3. il fait froid
4. il fait mauvais

Tu as été où?

1. Waar heb je geslapen?
2. Waar ben je naartoe geweest?
3. Waar ben ik naartoe geweest?
4. Waar heb je gegeten?

Je suis ........Danemark

1. en
2. au
3. à
4. aux

à

en

au

aux

Italie

Bruxelles

Pays-Bas

Luxembourg

Paris

États-Unis

Pérou

Asie

Hoe ging het?

😒🙁😐🙂😃

Les vacances idéales

Bloc A WB page 24:

ex 6a

Wat betekent Francophonie / Francophone?

Wat is een 

pays Francophone?

Ex 9 et 10 

In welke landen ben jij al eens op vakantie geweest?

Wat is jouw ideale vakantie?

On va corriger ex 6a

WB page 24

La méteo 

ex 6b: het weerbericht

WB page 24

Il fait beau

Il fait mauvais

Il fait chaud

Il fait froid

La météo: sleep het juiste weer naar het juiste plaatje.

Il fait mauvais

Il fait chaud

Il fait froid

il fait beau

Quel temps fait il?

1. Il fait chaud
2. Il fait beau
3. Il fait froid
4. Il fait mauvais

Quel temps fait-il?

1. Il fait mauvais
2. Il fait chaud
3. Il fait froid
4. Il fait beau

Quel temps fait- il?

Ex 6B

Écoute la météo

Bloc D

Grammaire et écrire

WB page 32-33

'Le passé composé' 

Le passé composé 

het hulpwerkwoord:  AVOIR (hebben)

 j'ai

tu as

il / elle / on a

nous avons

vous avez

ils / elles ont

Stam + é

Werkwoorden - er

Voorbeelden:

jouer : joué

danser : dansé

aimer : aimé 

regarder : regardé

Samen wordt het: 

j'ai joué  = ik heb gespeeld

j'ai dansé = ik heb gedanst

j'ai aimé = ik heb gehouden van

j'ai regardé = ik heb gekeken

We gaan ermee oefenen!
Ik heb gedanst.

1. Je danse
2. Je suis dansé
3. J'ai danse
4. J'ai dansé

Zij heeft gewoond.

1. Elle a habité
2. Elle a habiter
3. Elle habité
4. Elle a habite

ONREGELM. WERKWOORDEN

être -> été : J'ai été malade. = Ik ben ziek geweest. (wat valt hier op??)

avoir -> eu : Il a eu un cadeau. = Hij heeft een cadeau gekregen.

faire -> fait : Tu as fait des photos? = Heb je foto's gemaakt?

Attention!  let op de woordvolgorde met een passé composé: 

onderwerp --> werkwoorden --> rest vd zin

Exemple

EU = GEHAD

 j'ai eu 

tu as eu 

il / elle / on a eu

nous avons eu

vous avez eu

ils / elles ont eu

AU TRAVAIL!

1. Corriger les devoirs/ Questions?

2. Faire:

Bloc D: ex 16a, 16b: zelf herhalen en doornemen, ex16cde

17a: zelf herhalen en doornemen, 17bc, 18ab, 19 (zie phrases clés)

Ben je klaar? Ga je leren:

vocabulaire B +zinnen + Bloc D passé composé

Écris 2 mots du cours

Les devoirs

Faire:

Bloc D: ex 16a, 16b: zelf herhalen en doornemen, ex16cde

17a: zelf herhalen en doornemen, 17bc, 18ab, 19 (zie phrases clés)

Apprendre: vocabulaire B woorden/zinnen + Bloc D passé composé