Actieve en passieve zinnen, het handelend voorwerp

Nederlands
Taalverzorging: actieve en passieve zinnen
1 / 53
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3

Cette leçon contient 53 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Nederlands
Taalverzorging: actieve en passieve zinnen

Slide 1 - Diapositive

Lesdoelen
Aan het einde van deze les kan je ...
  1. actieve en passieve zinnen van elkaar onderscheiden.
  2. actieve zinnen omzetten naar passieve zinnen.
  3. passieve zinnen omzetten naar actieve zinnen.
  4. het handelend voorwerp aanduiden in een zin.

Slide 2 - Diapositive

Deel 1
Actieve en passieve zinnen

Slide 3 - Diapositive

Kenmerken van een actieve zin
Het onderwerp is actief!

Voorbeeld: De man maakt een foto.

Slide 4 - Diapositive

Kenmerken van een actieve zin
In actieve zinnen voert het onderwerp van de zin de handeling uit. Dit kan zowel een persoon als een voorwerp zijn.

Voorbeeld: De man maakt een foto.
--> 'De man' = onderwerp
--> 'De man' = voert de handeling (= foto maken) uit.

Slide 5 - Diapositive

Waarom gebruik je actieve zinnen?
 Ze zijn makkelijker te lezen.
Ze zijn duidelijker.
Meestal zijn ze ook korter.
Ze zijn overtuigender.

Slide 6 - Diapositive

Kenmerken van een passieve zin
Het onderwerp is passief: het ondergaat de handeling.
De PV is altijd een vorm van worden/zijn (hulpww.).
Er staat een voltooid deelwoord in.
Er staat (vaak) een zinsdeel in met 'door'.

Voorbeeld: De foto wordt door de man gemaakt.

Slide 7 - Diapositive

Extra voorbeelden: passieve zin
Het hemd wordt gestreken door de man.
'Het hemd' is het onderwerp, maar 'de man' voert de handeling (strijken) uit.

De hemden zijn opgevouwen door zijn vrouw.
'De hemden' is het onderwerp, maar 'zijn vrouw' heeft de handeling (opvouwen) uitgevoerd.

Let op: Als je een lange tekst schrijft, gebruik je 't best niet te veel passieve zinnen. Die maken je tekst namelijk heel zwaar en afstandelijk voor de lezer.st

Slide 8 - Diapositive

Dus:
Actief =
De man maakt een foto. 

Passief =
De foto wordt door de man gemaakt.


Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Is de zin actief of passief?

Slide 11 - Diapositive

De winkeliers richten hun etalage in.
A
Actief
B
Passief

Slide 12 - Quiz

De tickets worden door veel mensen gekocht.
A
Actief
B
Passief

Slide 13 - Quiz

Grootouders geven veel cadeaus.
A
Actief
B
Passief

Slide 14 - Quiz

Zij vinden Valentijnsdag onzin.
A
Actief
B
Passief

Slide 15 - Quiz

Kaartjes en berichten worden wel door jongeren gestuurd.
A
Actief
B
Passief

Slide 16 - Quiz

De 14de februari wordt vooral door winkeliers gewaardeerd.
A
Actief
B
Passief

Slide 17 - Quiz

Ik heb de evaluatie goed gemaakt.
A
Actief
B
Passief

Slide 18 - Quiz

Door alle leerlingen is de evaluatie goed gemaakt.
A
Actief
B
Passief

Slide 19 - Quiz

Alle evaluaties zijn goed nagekeken door de leerkracht.
A
Actief
B
Passief

Slide 20 - Quiz

De leerkracht heeft alle taken beoordeeld.
A
Actief
B
Passief

Slide 21 - Quiz

Zet actief om naar passief:
De jongens stelen de bal.

Slide 22 - Question ouverte

Zet actief om naar passief:
Klas 2A maakt de nieuwe opdracht.

Slide 23 - Question ouverte

Zet actief om naar passief:
Annabel onderstreept de fouten.

Slide 24 - Question ouverte

Zet de passieve zin om naar een actieve:
Een liedje wordt door hem gezongen.

Slide 25 - Question ouverte

Zet de passieve zin om naar een actieve:
De zware boekentas werd gedragen door Yara.

Slide 26 - Question ouverte

Aan de slag!
Ga naar '4.1.2 Actieve en passieve zinnen' (DM).
Maak de basisoefeningen 1 + 2 + 3 + 4.

Slide 27 - Diapositive

Deel 2
Het handelend voorwerp (HV)

Slide 28 - Diapositive

Het handelend voorwerp
In passieve zinnen kan er een handelend voorwerp voorkomen om duidelijk te maken wie of wat de handeling uitvoert. Opgelet: niet elke passieve zin heeft een HV!


De klas werd 's avonds afgesloten door de leraar. (= HV)
De klas werd 's avonds afgesloten. (= zonder HV)

Slide 29 - Diapositive

Kenmerken van het HV

- Het begint altijd met het voorzetsel 'door'.
- Het komt alleen maar voor in een passieve zin.
- Het maakt duidelijk wie/wat de handeling uitvoert.
- Het HV van de passieve zin is het onderwerp van de actieve zin.
Voorbeeld:
De foto's worden gemaakt door de man. (= passieve zin)
 --> De man maakt de foto's. (= actieve zin)

Slide 30 - Diapositive

Hoe vind je het HV?

Stel in een passieve zin de vraag:
Door wie/wat + o + wwg?

Voorbeeld:
Door wie/ wat werd de klas afgesloten?
door de leraar (= hv)

Slide 31 - Diapositive

Aan de slag!
Ga naar '4.6.2 Het handelend voorwerp' (DM).
Maak de basisoefeningen 2 + 3.

Slide 32 - Diapositive

Heb je de leerstof begrepen?
😒🙁😐🙂😃

Slide 33 - Sondage

Herhaling: de voorwerpen in een zin

Slide 34 - Diapositive

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?

Ik kan nu het lijdend voorwerp uit een zin halen.
A
Ik
B
kan
C
het lijdend voorwerp
D
uit een zin

Slide 35 - Quiz


Wat is een lijdend voorwerp?
A
iets dat ontbrekende info over de handeling geeft
B
iets of iemand die de handeling uitvoert
C
het voorwerp dat meewerkt met het onderwerp
D
het lijdend voorwerp bestaat niet

Slide 36 - Quiz

Hoe vind je het lijdend voorwerp?

Het lijdend voorwerp is het antwoord op de vraag:

A
Wie /wat + WWG + O?
B
Wie/wat + persoonsvorm?
C
Wie/wat + onderwerp?
D
Wie/wat + WWG?

Slide 37 - Quiz

Een lijdend voorwerp ...
A
... kan met een voorzetsel beginnen.
B
... begint nooit met een voorzetsel.

Slide 38 - Quiz

Herhaling: Het lijdend voorwerp (LV)
  • Het lijdend voorwerp (LV) is een zinsdeel dat ontbrekende informatie over de handeling geeft.
  • Je kan het niet weglaten zonder de betekenis van de zin te veranderen.
  • Een LV komt alleen voor bij een WWG, niet bij een NWG.










Slide 39 - Diapositive

Hoe vind je het LV?
  • Je kan het LV in de zin vinden door de vraag te stellen: Wie/Wat + WWG + O?
    De dierenverzorger brengt de leeuw een stuk vlees.
    --> Wie/Wat brengt de dierenverzorger?

  • Let op: een LV kan nooit beginnen met een voorzetsel zoals op, in, tegen, naast, onder, ...




Slide 40 - Diapositive

Wat is het meewerkend voorwerp?

“Wat is het moedigste dat je ooit hebt gezegd?”, vroeg de jongen aan het paard.
A
het moedigste
B
dat je ooit hebt gezegd
C
aan het paard
D
vroeg de jongen aan het paard

Slide 41 - Quiz

Hoe vind ik het meewerkend voorwerp in een zin?
A
Wie/wat + O + WWG
B
Aan/voor wie + WWG + O + LV
C
Aan/voor wie + WWG + LV?

Slide 42 - Quiz

Herhaling: Het meewerkend voorwerp (MV)

Slide 43 - Diapositive

Het meewerkend voorwerp (MV)
  • In sommige zinnen vormt het MV een aanvulling bij het O, het WWG en het LV.
  • Het MV duidt aan voor wie/wat of aan wie/wat de handeling bedoeld is.


Slide 44 - Diapositive

Hoe vind je het MV?
  • Aan wie/wat + wwg + o + lv?
  • Voor wie/wat + wwg + o + lv?

Voorbeelden:
De dierenverzorger geeft een vers stuk vlees aan de leeuw.
--> Voor wie/wat brengt de dierenverzorger een vers stuk vlees?



Slide 45 - Diapositive

Het meewerkend voorwerp (MV)
  • Het begint vaak met het voorzetsel aan of voor.
  • Het kan ook zonder voorzetsel voorkomen, maar je kan het dan wel in gedachten toevoegen.

De dierenverzorger brengt de leeuw een stuk vlees.
--> De dierenverzorger brengt een stuk vlees voor de leeuw.


Slide 46 - Diapositive

Wat is het voorzetselvoorwerp in de volgende zin?

Ik waarschuwde haar voor de gevolgen.
A
haar
B
voor
C
voor de gevolgen
D
Er zit geen voorzetselvoorwerp in.

Slide 47 - Quiz

Welke kenmerken heeft een voorzetselvoorwerp (VZV) ?
A
Het begint met een vast vz en wordt letterlijk gebruikt.
B
Het is een zinsdeel dat begint met een vz.
C
Het begint met een vast vz en wordt figuurlijk gebruikt.

Slide 48 - Quiz

Voorzetselvoorwerp (VZV)
Het vzv is een noodzakelijk zinsdeel voor de betekenis van de zin. Het begint met een vast (figuurlijk) voorzetsel bij een werkwoord of naamwoord. 

Ik reken op je komst.
'rekenen op' is een vaste combinatie
op je komst = voorzetselvoorwerp

Slide 49 - Diapositive

Wat is het handelend voorwerp?

De 14de februari wordt vooral door winkeliers gewaardeerd.
A
De 14de februari
B
vooral
C
door winkeliers
D
wordt gewaardeerd

Slide 50 - Quiz

Wat is het handelend voorwerp?

Alle evaluaties zijn goed nagekeken door de leerkracht.
A
Alle evaluaties
B
zijn nagekeken
C
door de leerkracht

Slide 51 - Quiz

Kenmerken van het HV

- Het begint altijd met het voorzetsel 'door'.
- Het komt alleen maar voor in een passieve zin.
- Het maakt duidelijk wie/wat de handeling uitvoert.
- Het HV van de passieve zin is het onderwerp van de actieve zin.
Voorbeeld:
De foto's worden gemaakt door de man. (= passieve zin)
 --> De man maakt de foto's. (= actieve zin)

Slide 52 - Diapositive

Hoe vind je het HV?

Stel in een passieve zin de vraag:
Door wie/wat + o + wwg?

Voorbeeld:
Door wie/ wat werd de klas afgesloten?
door de leraar (= hv)

Slide 53 - Diapositive