Week 13 HAVO 2

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Programm

Rückblick 1 min

• Was haben wir letztes Mal gemacht? Hausaufgaben

Lernziel 1 min

• Was werden wir heute lernen?
  

Klassendeutsch!

• Üben
  

Buch 3 Zugspitze 

• Schritt 2 Aufgabe 4

Buch 3

Rückblick

• Was machten wir letztes Mal?

Schritt 2 S. 19 Checken

Hausaufgaben

• Aufgabe 1B: stell dir vor
• Aufgabe 2B+C: antwoorden geven 
• Aufgabe 5: schrijf het berichtje  

Lernziel

•  Ik kan een gesprekje voeren in een restaurant / hotel

Klassendeutsch

Wie sagst du? 

• Mag ik naar de wc?
  
• Ik heb een vraag
  
• Mogen we samenwerken?
  
• Zou u mij kunnen helpen?
  
• Mag ik muziek luisteren?
  

Werkwoorden - werden 

De basisuitgangen

ich

du

er, sie, es

wir

ihr

sie, Sie

-e

-st

-t

-en

-t

-en

feesttenten

uitleg

ich

du

er, sie, es

wir

ihr

sie, Sie

-e

-st

-t

-en

-t

-en

werden (worden, zullen)

regel: stam + uitgang

werden

stam: -en eraf

-> werd

uitleg

ich

du

er, sie, es

wir

ihr

sie, Sie

e

st

t

en

t

en

werden -> uitzondering

werd

werd

werd

werd

werd

werd

wirst

wird

du en er zijn onregelmatig. De rest van het werkwoord is regelmatig!

Let op de exta 'e'.

e

e

e

uitleg

ich

du

er, sie, es

wir

ihr

sie, Sie

e

en

t

en

werden -> uitzondering

werd

wirst

wird

werd

werd

werd

e

uitleg

En nu jij!

Je krijgt 10 vragen:

• 5x multiple choice
• 5x open

Kan jij werden al correct vervoegen?

werden (ich)

1/10

1. werde
2. wirde
3. werd
4. wird

werden (ihr)

2/10

1. wirdet
2. werd
3. werdet
4. werdt

werden (du)

3/10

1. werdest
2. wirst
3. wirdst
4. wirdest

werden (Thomas)

4/10

1. werdet
2. wirst
3. werdest
4. wird

werden (wir)

5/10

1. wirden
2. werden
3. werdet
4. wirsten

werden (du)

6/10

werden (ich)

7/10

werden (Maria)

8/10

werden (ihr)

9/10

werden (Sie)

10/10

werden -> betekenis (1)

worden

• Morgen werde ich 16.
• Ich will später Lehrerin werden.
• Mein nächstes Fahrrad wird blau.
• Ich werde verrückt!

uitleg

werden -> betekenis (2)

zullen, gaan ..., van plan zijn

• Das werde ich nicht machen. 
• Wir werden dich morgen besuchen. 
• Thomas wird seine Hausaufgaben machen. 
• Werdet ihr das Buch noch lesen?

uitleg

• Morgen ga ik je bellen. (van plan zijn -> werden)
• Morgen ga ik naar oma. (naartoe -> gehen)
• Gaan we nog afspreken? (zullen -> werden)
• Gaan we nog? (naartoe -> gehen)

gaan: werden of gehen?

werden: zullen, gaan ..., van plan zijn

gehen: ergens naartoe

uitleg

En nu jij!

Je krijgt 6 multiple choice vragen.

Weet jij al wanneer je werden of gehen moet gebruiken?

uitleg

Ali will später Lehrer ...

1/6

1. werden
2. gehen

Wir ... morgen nach
Deutschland fahren.

2/6

1. werden
2. gehen

Das ... ich echt nicht
machen!

3/6

1. werde
2. gehe
3. dürfe

Gute Nacht, ich ...
ins Bett!

4/6

1. werde
2. gehe

Tschüs! Wir ... nach
Hause!

5/6

1. werden
2. gehen

Karim ... gleich alles
aufräumen.

6/6

1. wird
2. geht

Samenvatting

uitzondering:  werden

werden:                                          

ich

du

er, sie, es

wir

ihr

sie, Sie

werde

wirst

wird

werden

werdet

werden

werden heeft 2 betekenissen:

1. worden
2. zullen/van plan zijn/gaan ...

Aufgabe 4 Schritt 2 S. 22

1. Je vertaalt het gesprekje
   
2. Je gebruikt Aufgabe 1 + Aufgabe 2 om de zinnen te vinden
   
3. Je werkt alleen
   
4. Je hebt 8 minuten
   

1. De docent zet je in breakoutrooms
   
2. Je checkt jullie stukjes
   
3. Je oefent het gesprekje tot de tijd om is
   
4. Je wisselt de rollen na elke keer
   

Alleen

Samen

Aufgabe 4

Ik kies een aantal tweetallen om de gesprekjes live te doen