Klein Staal groep 4
1 / 11
La durée de la leçon est: 30 minÉléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Waar gaat het bij een insect vooral om?
A
Dat het een kop heeft.
B
Dat het vaak een klein dier is.
C
Dat het vaak vleugels heeft.
D
Dat het zes poten heeft.
Slide 2 - Quiz
Welk woord hoort er niet bij?
A
de komkommer
B
het kadetje
C
de tomaat
D
de wortel
Slide 3 - Quiz
Wat zie je op het plaatje?
Slide 4 - Question ouverte
Wat zie je op het plaatje?
Slide 5 - Question ouverte
wortelen
Slide 6 - Carte mentale
Wat is een woord voor een jong dier?
A
poesje
B
hondje
C
poedel
D
veulen
Slide 7 - Quiz
Wat is een verkleinwoord?
A
het baby-bed
B
het poesje
C
de kitten
D
het kuiken
Slide 8 - Quiz
eierschaal
glibberig
kadetje
insect
Slide 9 - Question de remorquage
Iel = kleiner dan klein
A
waar
B
niet waar
Slide 10 - Quiz
Welke is fout?
A
reuzegroot
B
piepklein
C
reuzeklein
D
superklein
