Qu'est-ce que LessonUp
Rechercher
Canaux
Connectez-vous
S'inscrire
‹
Revenir à la recherche
Moeilijke woorden thema 5 Vervoer
Moeilijke woorden thema 5 Vervoer
1 / 16
suivant
Slide 1:
Diapositive
Nederlands
ISK
Cette leçon contient
16 diapositives
, avec
quiz interactifs
et
diapositive de texte
.
La durée de la leçon est:
15 min
Commencer la leçon
Partager
Imprimer la leçon
Éléments de cette leçon
Moeilijke woorden thema 5 Vervoer
Slide 1 - Diapositive
Conducteur
A
Iemand die in een trein of bus de vervoersbewijzen controleert.
B
Iemand die een trein bestuurt.
Slide 2 - Quiz
Het ongeluk
A
Als je door omstandigheden later komt dan normaal.
B
Een onverwachte gebeurtenis waarvan je schrikt en die vaak pijn veroorzaakt.
Slide 3 - Quiz
De dienstregeling
A
De vaste tijden waarop treinen, bussen of trams rijden.
B
Het bewijs dat je betaald hebt om ergens regelmatig gebruik van te maken.
Slide 4 - Quiz
Het verkeer
A
Alle treinen, bussen en trams waar iedereen gebruik van mag maken.
B
Alle mensen, fietsen en voertuigen die op een straat lopen of rijden.
Slide 5 - Quiz
Het abonnement
A
Het bewijs dat je betaald hebt om ergens regelmatig gebruik van te maken.
B
Het bewijs dat je iets mag besturen, bijvoorbeeld een auto.
Slide 6 - Quiz
Het openbaar vervoer
A
Alle mensen, fietsen en voertuigen die op straat lopen of rijden.
B
Alle treinen, bussen en trams waar iedereen gebruik van mag maken.
Slide 7 - Quiz
Het vervoersbewijs
A
Een bewijs dat je iets mag besturen, bijvoorbeeld een auto.
B
Een bewijs dat je betaald hebt voor een reis, zoals een treinkaartje.
Slide 8 - Quiz
De boete
A
Het geld dat je als straf moet betalen.
B
Het bewijs dat je betaald hebt voor een reis, bijvoorbeeld een treinkaartje.
Slide 9 - Quiz
De file
A
De momenten van de dag dat het heel druk is in het verkeer.
B
Een lange rij auto's die stilstaan of langzaam vooruit gaan.
Slide 10 - Quiz
Het vervoermiddel
A
Alle mensen, fietsen en voertuigen die op straat lopen of rijden.
B
Een middel waarmee jij je verplaatst.
Slide 11 - Quiz
De chauffeur
A
Iemand die een trein bestuurt.
B
Iemand die een wagen bestuurt, bijvoorbeeld een auto of een bus.
Slide 12 - Quiz
De spits
A
De momenten van de dag dat het heel druk is in het verkeer.
B
Alle treinen, bussen en trams waar iedereen gebruik van kan maken.
Slide 13 - Quiz
De vertraging
A
Als je door omstandigheden later aankomt dan normaal.
B
De momenten van de dag dat het heel druk is in het verkeer.
Slide 14 - Quiz
Het rijbewijs
A
Het bewijs dat je betaald hebt om ergens regelmatig gebruik van te maken.
B
Het bewijs dat je iets mag besturen, bijvoorbeeld een auto.
Slide 15 - Quiz
De machinist
A
Iemand die in een trein of tram de vervoersbewijzen controleert.
B
Iemand die een trein bestuurt.
Slide 16 - Quiz
Plus de leçons comme celle-ci
Woordenschat hfst 1 thema Vervoer
Septembre 2024
- Leçon avec
31 diapositives
Nederlands
Praktijkonderwijs
Leerjaar 4
Moeilijke woorden vervoer
Septembre 2024
- Leçon avec
23 diapositives
Nederlands
Praktijkonderwijs
Leerjaar 1-4
Moeilijke woorden thema 5 Vervoer
Novembre 2024
- Leçon avec
16 diapositives
Nederlands
ISK
Moeilijke woorden thema 5 Vervoer
Novembre 2024
- Leçon avec
17 diapositives
Nederlands
ISK
Thema 5 - Hoofdstuk 1 - moeilijke woorden
Septembre 2022
- Leçon avec
21 diapositives
Nederlands
Praktijkonderwijs
Leerjaar 1-4
Leerjaar 2 Nederlands Op weg naar 1F H5 moeilijke woorden les 3
Février 2024
- Leçon avec
17 diapositives
Nederlands
Voortgezet speciaal onderwijs
Leerroute 1
Moeilijke woorden vervoer
Septembre 2024
- Leçon avec
26 diapositives
Nederlands
Praktijkonderwijs
Leerjaar 1-4
Thema 5 - Vervoer - Werkwoorden
Janvier 2023
- Leçon avec
19 diapositives
NT2
MBO
Studiejaar 1