zinnen maken

¿Cómo escribir frases en español?
Om Spaanse zinnen op de goede manier te schrijven, hou je rekening met de onderstaande vragen 

  1. Staan alle werkwoorden bij elkaar? (Quiero comer la pizza)
  2. Is per zin 1 werkwoord vervoegd?
  3. Staat de ontkenning vóór het vervoegde werkwoord? (Juan no trabaja)
  4. Staat het belangrijkste werkwoord in de juiste tijd? (dus tegenwoordige tijd, voltooide tijd, etc.)
  5. Staat dat werkwoord goed vervoegd bij de juiste persoonsvorm? ; yo soy, ellos hablan etc
  6. Staat de tijdsaanduiding* vóór of achteraan de zin?  (gisteren, vanochtend, in 1898, om half drie)
  7. Staat de plaatsbepaling** vóór of achteraan de zin? (hier/daar, in Madrid, op Scheveningen, achter)
  8. Zijn de bijvoeglijk-,bezittelijk voornaamwoord en lidwoord aan het zelfstandig naamwoord aangepast? vb. : un libro rojo; nuestra casa roja vs la chicas guapo.
  9. Hebben de vraagwoorden accenten?  é, í, á ó, ú ?;  Denk ook aan de ¿? en de ¡!

Stappen om Spaanse zinnen te schrijven
1 / 14
suivant
Slide 1: Diapositive
SpaansMBOStudiejaar 4

Cette leçon contient 14 diapositives, avec diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

¿Cómo escribir frases en español?
Om Spaanse zinnen op de goede manier te schrijven, hou je rekening met de onderstaande vragen 

  1. Staan alle werkwoorden bij elkaar? (Quiero comer la pizza)
  2. Is per zin 1 werkwoord vervoegd?
  3. Staat de ontkenning vóór het vervoegde werkwoord? (Juan no trabaja)
  4. Staat het belangrijkste werkwoord in de juiste tijd? (dus tegenwoordige tijd, voltooide tijd, etc.)
  5. Staat dat werkwoord goed vervoegd bij de juiste persoonsvorm? ; yo soy, ellos hablan etc
  6. Staat de tijdsaanduiding* vóór of achteraan de zin?  (gisteren, vanochtend, in 1898, om half drie)
  7. Staat de plaatsbepaling** vóór of achteraan de zin? (hier/daar, in Madrid, op Scheveningen, achter)
  8. Zijn de bijvoeglijk-,bezittelijk voornaamwoord en lidwoord aan het zelfstandig naamwoord aangepast? vb. : un libro rojo; nuestra casa roja vs la chicas guapo.
  9. Hebben de vraagwoorden accenten?  é, í, á ó, ú ?;  Denk ook aan de ¿? en de ¡!

Stappen om Spaanse zinnen te schrijven

Slide 1 - Diapositive

1. Staan alle werkwoorden bij elkaar?


El hostal ha reservado una habitación doble.

Este invierno vamos a renovar los bungalows.

Mi amiga quiere hablar todo el tiempo.

Slide 2 - Diapositive

2. Is per zin één werkwoord vervoegd?
Meestal staan de werkwoorden bij elkaar, maar het belangrijkste werkwoord in de zin moet vervoegd zijn.

La señora Gómez no puede comer lácteos.
¿Ella quiere hablar todo el tiempo?

Slide 3 - Diapositive

3. Staat de ontkenning vóór het vervoegde werkwoord?
El hostal no puede reservar
una habitación doble.
 

Slide 4 - Diapositive

4 & 5. Staat het belangrijkste werkwoord in de juiste tijd, vervoegd met de juiste persoonsvorm? Dus...
Tegenwoordige tijd
Voltooid deelwoord
Toekomende tijd.
hablar
(yo) hablo
yo he hablado
voy a hablar
dormir
(yo) duermo
(yo)he dormido
voy a dormir
levantarse
(yo) me levanto
(yo)me he levantado
voy a levantarme
escribir
(yo) escribo
(yo) he escrito
voy a escribir

Slide 5 - Diapositive

6. Staat de tijdsbepaling voor- of achteraan in de zin?
Wat geeft een tijdsbepaling aan? :
(gisteren, vorige maand, in 1898, om half drie, etc.)

"Esta mañana ha llamado el señor López"
of 
"El señor López ha llamado esta mañana"

Slide 6 - Diapositive

7. Staat de plaatsbepaling voor- of achteraan in de zin?
Wat geeft een plaatsbepaling aan? :
(hier, daar, in Madrid, in de klas, etc.)

"Esta noche, la familia García quiere cenar en el restaurante."

of :
"En Sevilla puedes ver muchos museos interesantes"

Slide 7 - Diapositive

8. mannelijk, vrouwelijk, enkelvoud, meervoud bij het bijvoegelijk naamwoord
Het bijvoegelijk naamwoord staat (meestal) achter het zelfstandig naamwoord:
un libro rojo ; unos libros rojos
la camiseta roja ; las camisetas rojas

Denk ook aan de uitzonderingen!: E, L
el libro azul; los libros azules en NIET: azulo, azulos
la camiseta verde ; las camisetas verdes en NIET:verdo, verdos.




Slide 8 - Diapositive

9. mannelijk, vrouwelijk, enkelvoud, meervoud bij het bezittelijk voornaamwoord
Het bezittelijk voornaamwoord staat voor het zelfstandig naamwoord en geeft aan van wie iets /iemand is: 
mijn boek  - mi libro ;  mijn boeken - mis libros 
jouw broer - tu hermano; jouw broers - tus hermanos
zijn/haar /uw vriend - su amigo ; zijn vrienden - sus amigos
onze dochter - nuestra hija; onze dochters - nuestras hijas
onze zoon - nuestro hijo ; onze zoons - nuestros hijos
jullie zus - vuestra hermana ; jullie zussen - vuestras hermanas 
hun/uw laptop - su portátil ; hun laptops - sus portatiles




Slide 9 - Diapositive

Pak het volgende erbij
Deze powerpoint kan je krijgen door je aan te melden bij de VWO 3 klas
Het bestand van de toets (zie donderdag 8 feb - SOM)

Vervolgens ga je de zinnen vertalen in de volgende slide.

Slide 10 - Diapositive


1. Mevrouw García is sportief.

2. De vrienden willen vanavond om 20u eten in ons restaurant.

3. Kun jij de adviezen geven?

Zinnen schrijven 1 - vertaal

Slide 11 - Diapositive

10. Gebruik accenten: á,é,ó,í,ú,ñ,¿,¡
Hoe maak je het accent? : optión + e tegelijk indrukken, daarna de letter die je nodig hebt.

1) Vraagwoorden hebben altijd accenten: dóndecómo, qué,  
    quién, cuándo, por qué, cuánto(-s), cuál(-es)
2) Vervoegingen: m.n. bij estar en vaak bij vosotros*
3) Let ook op verschil: él <> el ; hij <> de/het
4) Vaak is er ook een accent bij woorden die eindigen op -ión: 
     la canción, la estación, la instrucción.


*) maar niet bij ser, ir en ver!

Slide 12 - Diapositive

Controleer op:
  • concordantie: mannelijk/vrouwelijk, enkelvoud/meervoud
  • werkwoorden: één vervoegd werkwoord in de zin, in de juiste persoon, alle werkwoorden bij elkaar
  • woordvolgorde: tijd/plaats achteraan/vooraan, alle werkwoorden bij elkaar, lidwoord-z.nw-bijv.nw.
  • interpunctie: hoofdletters, punten, accenten, dubbele punt (:) na aanhef, vraag- en uitroeptekens voor én achter de zin

Slide 13 - Diapositive

Vertaal de volgende zinnen
1. Vandaag heb ik de les begrepen.
2. Ik denk dat (que) de toets kan maken.
3. Morgen wil ik liever paella eten.
4. Dinsdag heb ik Spaans.
5. Ik herhaal de woorden in 't Spaans.

Slide 14 - Diapositive